Uitspraak
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 16 mei 1988 betreffende de hem voor het jaar 1981 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een aanslag in de inkomstenbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd voor het jaar 1981, berekend naar een belastbaar inkomen van f 13.820,--, met een verhoging van f 61,-- wegens het niet tijdig indienen van de aangifte. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft dit bezwaar afgewezen. Vervolgens heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Gerechtshof, dat de zaak heeft behandeld. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende lid is van een coöperatieve vereniging, die in 1979 is opgericht en rechtspersoonlijkheid heeft verkregen in 1980. De inkomsten van de belanghebbende zijn afkomstig uit de activiteiten van deze vereniging.
Het geschil draait om de vraag of de belanghebbende een onderneming drijft en of hij recht heeft op zelfstandigenaftrek. De Inspecteur betwist dit en stelt dat de belanghebbende niet fiscaal anders behandeld kan worden dan andere leden van de coöperatieve vereniging. Het Hof heeft de stellingen van de belanghebbende, die zich beroept op het gelijkheidsbeginsel, verworpen. De belanghebbende heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij hij drie middelen heeft voorgesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof de bezwaren van de belanghebbende niet voldoende heeft onderzocht, met name met betrekking tot de verhoging wegens niet tijdige aangifte. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de verhoging als een strafrechtelijke aanklacht moet worden beschouwd in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, wat betekent dat de belanghebbende recht heeft op een behandeling binnen een redelijke termijn. De vertraging in de behandeling van de zaak is voor een groot deel aan de belanghebbende zelf te wijten, maar het Hof heeft niet adequaat gereageerd op de bezwaren die zijn ingediend. De zaak wordt nu terugverwezen voor een nieuwe beoordeling.