Uitspraak
21 december 1990.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een geschil tussen Maria Johanna Rosalie van Geest en Engel Jacob Nederlof over de koop van een tweedehands auto, een Citroën Visa Club, die op 22 januari 1985 werd verkocht. Van Geest, de koper, vorderde ontbinding van de koopovereenkomst en terugbetaling van de koopprijs van ƒ 7.900,--, omdat zij stelde dat Nederlof, de verkoper, haar niet had geïnformeerd over verborgen gebreken van de auto, waaronder schade door een ernstige aanrijding. De Rechtbank te Dordrecht oordeelde in eerste instantie in het voordeel van Van Geest, maar het Gerechtshof 's-Gravenhage vernietigde deze beslissing in hoger beroep, waarbij het Hof oordeelde dat Van Geest ook een onderzoeksplicht had en dat zij niet voldoende had gedaan om de staat van de auto te verifiëren.
Van Geest ging in cassatie bij de Hoge Raad, die op 21 december 1990 uitspraak deed. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste maatstaf had aangelegd bij de beoordeling van het beroep op dwaling. De Hoge Raad benadrukte dat de goede trouw zich ertegen verzet dat een verkoper zich kan beroepen op de ondeskundigheid van de koper om een beroep op dwaling af te wijzen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad oordeelde verder dat de regeling omtrent verborgen gebreken niet de wettelijke regeling omtrent dwaling uitsluit, en dat de koper zich kan beroepen op dwaling, zelfs als er sprake is van verborgen gebreken. De kosten van het geding in cassatie werden toegewezen aan Van Geest, die de zaak had gewonnen in het principaal beroep.