5.4. Hetgeen onder 5.3 is beslist brengt mede dat nog uitsluitend moet worden beslist in hoeverre het overdrachtsverlies op de gronden onder de vrijstelling valt van artikel 8, letter b, van de Wet, tekst 1983, (de zogenaamde landbouwvrijstelling) en mitsdien bij het bepalen van de winst buiten aanmerking moet blijven.
5.5. Belanghebbende heeft dienaangaande uiteindelijk gesteld dat hij bij de aankoop op 31 oktober 1980 van het perceel groot 3.53.58 ha voor een prijs van rond
ƒ 50.000, -- per ha een bedrag van
ƒ 10.000, -- per ha heeft betaald boven de waarde in het economische verkeer.
Als verklaring voor deze te hoge prijs heeft hij aangevoerd dat het nieuw te verwerven perceel zeer gunstig lag ten opzichte van de bestaande boerderij, waardoor hij zich bij deze transactie heeft laten leiden door het motto: "buurmans land is slechts één keer te koop". Tegen de achtergrond van de onder 3.9 vermelde prijzen per hectare welke in elk van de jaren 1980 tot en met 1983 gemiddeld zijn betaald voor gronden op het hele eiland [R] acht het Hof een en ander aannemelijk.
5.6. Hetgeen is beslist onder 5.5 betekent dat het verschil tussen de boekwaarde van het perceel van 3.53.58 ha en de bij de overdracht daaraan toegekende waarde, tot een bedrag van ƒ 35.358, -- (3.53.58 ha à ƒ 10.000, -- /ha) niet kan worden toegeschreven aan waardeverandering van de grond. Op het door belanghebbende ter zake geleden verlies, de helft van f 35.358, -- is mitsdien de landbouwvrijstelling niet van toepassing. Dit bedrag moet bij de berekening van overdrachtsverlies in aanmerking worden genomen. Het Hof verwerpt derhalve het met betrekking tot de toepassing van de vrijstelling door de Inspecteur primair verdedigde standpunt.
5.7. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard zich te kunnen verenigen met het door de Inspecteur met betrekking tot de toepassing van de vrijstelling subsidiair verdedigde standpunt, dat wil zeggen een in de uitoefening van het bedrijf ontstaan verlies van f 10.000, -- per ha voor het perceel van 3.53.58 ha. Het Hof heeft deze stellingname aldus begrepen dat belanghebbende enerzijds verdedigt dat enerzijds de ƒ 10.000, -- per ha als in de uitoefening van het bedrijf geleden verlies aftrekbaar is, doch dat anderzijds er geen reden bestaat het aftrekbaar verlies te verhogen in verband met in de waarde van het perceel van 1.26.20 ha begrepen kosten van grondverbetering en wegens de afzonderlijk geactiveerde drainagekosten.
Deze stellingname, aldus opgevat, leidt tot een lager aftrekbaar verlies dan door de Inspecteur in zijn subsidiair verdedigde standpunt is berekend. Aangezien deze stellingname geen blijk geeft van een juridisch onjuist uitgangspunt volgt het Hof belanghebbende hierin. Het onder de vrijstelling vallende en dus niet aftrekbare verlies kan dan worden berekend op de helft van f 114.352, -- (het verschil tussen de boekwaarde van de gronden en de waarde daarvan bij de overdracht) minus de helft van f 35.358, -- ofwel f 39.497, -- ".
Op die gronden heeft het Hof de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 105.572, -- , geheel te belasten op de voet van de tabel van artikel 53, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.