Uitspraak
25 mei 1990.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 1990 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen eiser, vertegenwoordigd door advocaat Mr. S.A. Boele, en verweerster Mediameervoud B.V. De zaak betreft de vraag of de president van de rechtbank in kort geding bevoegd is om ambtshalve een dwangsom op te leggen, ook wanneer dit niet door de eisende partij is gevorderd. Verweerster had eiser gedagvaard om de executie van een verstekvonnis te staken. De president van de rechtbank te Amsterdam had eiser bevolen om de executie te staken, met een dwangsom van ƒ 50.000,-- bij overtreding van dit bevel. Eiser ging in hoger beroep, maar het Gerechtshof bekrachtigde het vonnis van de president. Eiser stelde cassatie in, waarbij de Advocaat-Generaal Mok adviseerde tot vernietiging van het arrest van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat de president van de rechtbank in kort geding geen dwangsom kan opleggen zonder dat dit door de eisende partij is gevorderd. Dit oordeel is gebaseerd op de uitleg van artikel 1 lid 1 van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom en artikel 611a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor verdere behandeling. Tevens werd Mediameervoud veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.