Uitspraak
19 oktober 1990.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 1990 uitspraak gedaan over de juridische erkenning van huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht. Verzoekster, die een huwelijk wilde aangaan met een vrouw, had eerder een verzoek ingediend bij de Rechtbank te Rotterdam, dat op 5 december 1988 werd afgewezen. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage bekrachtigde deze beslissing op 2 juni 1989. Verzoekster stelde dat de Nederlandse wet geen huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht verbiedt en dat, indien dit wel het geval zou zijn, de wet in strijd is met internationale verdragsbepalingen zoals het EVRM en IVBPR. De Hoge Raad oordeelde dat de wet inderdaad niet voorziet in de mogelijkheid voor twee personen van hetzelfde geslacht om te huwen. De Hoge Raad concludeerde dat de wettelijke regeling van het huwelijk, die een duurzame levensverbintenis tussen een man en een vrouw veronderstelt, niet in strijd is met de door verzoekster ingeroepen verdragsbepalingen. De Hoge Raad benadrukte dat het recht om te huwen zijn regeling vindt in artikel 12 van het EVRM, dat specifiek het traditionele huwelijk tussen personen van verschillend geslacht betreft. De Hoge Raad verwierp het beroep van verzoekster, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechtbanken werden bevestigd. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties gehad voor de discussie rondom de erkenning van huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht in Nederland.