Uitspraak
20 april 1990.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 1990 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Verenigde Onderlinge Schadeverzekeringsmaatschappij O.T.O.S. U.A. (hierna: OTOS) en een verweerder die schadevergoeding eiste voor waterschade aan een woning. De zaak begon toen de verweerder OTOS in 1985 dagvaardde voor de Rechtbank te Leeuwarden, waarbij hij een bedrag van f 14.081,-- vorderde. OTOS verweerde zich door te stellen dat de verweerder niet tijdig had gemeld dat de woning buiten gebruik was geraakt, wat volgens de polisvoorwaarden een risicoverzwaring betekende. De Rechtbank verwierp dit verweer, en het Gerechtshof bekrachtigde deze beslissing. OTOS ging in cassatie, waarbij zij onder andere een beroep deed op een vervaltermijnclausule in de polisvoorwaarden. De Hoge Raad oordeelde dat de vervaltermijnclausule niet van toepassing was, omdat OTOS niet te goeder trouw had gehandeld door de brief van de Rabobank, die nieuwe argumenten aanvoerde, onbeantwoord te laten. De Hoge Raad verwierp het beroep van OTOS en veroordeelde haar in de proceskosten.