ECLI:NL:HR:1990:AD1081

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 1990
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
7665 rek.nr
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • M. Martens
  • A. Hermans
  • J. Haak
  • W. Boekman
  • F. Davids
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en beëindiging huurovereenkomst in verband met uitoefening van bedrijf vanuit gehuurde woonruimte

In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van Roelof Doorneweerd tegen Wolter Eduard Rinsma en Theodora Johanna Geraldien RINSMA-NOYONS, betreffende de beëindiging van een huurovereenkomst. De Kantonrechter te Zwolle had op 15 september 1988 het verzoek van Doorneweerd toegewezen, maar de Rechtbank te Zwolle heeft dit verzoek op 14 juni 1989 afgewezen, omdat er geen andere passende woonruimte voor Rinsma c.s. beschikbaar was. De Hoge Raad behandelt de cassatie en oordeelt dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de huurder, Rinsma, geen toestemming van de verhuurder nodig had voor het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit de woning, aangezien het type bedrijf en de omstandigheden dit niet vereisten. De Hoge Raad verwerpt het beroep van Doorneweerd en bevestigt de beslissing van de Rechtbank. De kosten van het geding in cassatie worden aan Doorneweerd opgelegd, begroot op ƒ 2.275,--.

Uitspraak

30 maart 1990
Eerste Kamer
Nr. 7665
HV
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
Roelof Doorneweerd ,
wonende te Oldebroek ,
VERZOEKER tot cassatie
advocaat: Mr. S.A. Boele,
t e g e n
1. Wolter Eduard Rinsma,
2. Theodora Johanna Geraldien RINSMA-NOYONS,
echtelieden
wonende te Oldebroek ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: Mr. C.J.J.C. van Nispen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 13 juni 1988 gedateerd verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen Doorneweerd - zich gewend tot de Kantonrechter te Zwolle met verzoek het tijdstip vast te stellen waarop de huurovereenkomst tussen hem en verweerders in cassatie - verder te noemen Rinsma c.s. - zal eindigen, met bepaling van het tijdstip waarop Rinsma c.s. het gehuurde aan de Bovenheigraaf 77-1 te Oldebroek zullen moeten ontruimen.
Nadat Rinsma c.s. tegen het verzoek verweer hadden gevoerd, heeft de Kantonrechter bij beschikking van 15 september 1988 het tijdstip van de beëindiging van de huurovereenkomst op 1 januari 1989 en dat van de ontruiming op uiterlijk 31 december 1988 bepaald en een bijdrage van Doorneweerd in de verhuis- en inrichtingskosten bepaald op
f3.500,--.
Tegen deze beschikking hebben Rinsma c.s. hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Zwolle.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 29 december 1988 de behandeling van de zaak aangehouden teneinde Doorneweerd in de gelegenheid te stellen Rinsma c.s. te attenderen op bestaande mogelijkheden voor passende woonruimte, bij beschikking van 9 maart 1989 een deskundigenonderzoek bevolen en bij beschikking van 14 juni 1989 de bestreden beschikking van de Kantonrechter te Zwolle vernietigd en Doorneweerd 's inleidend verzoek afgewezen.
De genoemde beschikkingen van de Rechtbank zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de drie genoemde beschikkingen van de Rechtbank heeft Doorneweerd beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Rinsma c.s. hebben verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Verburg strekt tot verwerping van het beroep.
De conclusie is aan deze beschikking gehecht.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Het gaat in deze zaak om een verzoek van Doorneweerd als bedoeld in art. 1623
c, tweede lid, BW op grond van het bepaalde in art. 1623
e, eerste lid sub 3°. De Kantonrechter heeft het verzoek toegewezen en zijn beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De Rechtbank heeft het verzoek afgewezen wegens het ontbreken van andere passende woonruimte voor Rinsma c.s.
3.2 Middel 1 klaagt erover dat de Rechtbank in haar beschikking van 29 december 1988 heeft geoordeeld dat gelet op het bepaalde in art. 1623
c, eerste lid, de Kantonrechter zijn beschikking ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.
Nu Doorneweerd niet tot tenuitvoerlegging van de beschikking van de Kantonrechter is overgegaan, de Rechtbank deze beschikking heeft vernietigd en zij het inleidend verzoek van Doorneweerd heeft afgewezen, terwijl (zoals zal blijken) de tegen deze afwijzing gerichte overige middelen vergeefs zijn voorgesteld, heeft Doorneweerd bij dit middel geen belang, gelijk het middel voor dit geval ook zelf aangeeft.
Middel 1 kan niet tot cassatie leiden.
3.3 De Rechtbank heeft in haar beschikking van 29 december 1988 wegens de omstandigheid dat Rinsma in het gehuurde zijn bedrijf uitoefent, aangenomen dat andere woonruimte voor Rinsma c.s. alleen dan als passend in de zin van art. 1623
e, eerste lid sub 3°, valt aan te merken als ten behoeve van de voortzetting van het bedrijf bij de woning of in de directe omgeving daarvan een garage aanwezig is.
Middel 2 stelt in dit verband de vraag aan de orde of Rinsma jegens Doorneweerd wel gerechtigd is tot het uitoefenen van zijn bedrijf in het gehuurde.
Het middel berust klaarblijkelijk op de opvatting dat de huurder van een tot woonhuis bestemd onroerend goed alleen dan jegens de verhuurder gerechtigd is in of vanuit het gehuurde een bedrijf uit te oefenen, indien hem daartoe door de verhuurder hetzij bij het aangaan van de huurovereenkomst, hetzij nadien toestemming is verleend. Die opvatting, waarvan Doorneweerd ook reeds in hoger beroep heeft doen blijken - hij wierp toen op dat Rinsma c.s. geen toestemming had om vanuit de woning een bedrijf uit te oefenen -, is in haar algemeenheid onjuist: het hangt van de aard van bet bedrijf af of de huurder van een woonhuis voor het in of vanuit dat huis uitoefenen daarvan toestemming van de verhuurder behoeft. De Rechtbank is kennelijk en begrijpelijkerwijs ervan uitgegaan dat de huurder in dit geval - Rinsma oefent bet bedrijf uit van alleenvertegenwoordiger van enkele buitenlandse fabrikanten van ramen en gebruikt de bij de woning behorende garage voor opslag en het verrichten van reparaties - zulk een toestemming niet behoefde. Tegen de achtergrond van het debat van partijen op dit stuk (dat is weergegeven in de conclusie van het Openbaar Ministerie) behoefde dit oordeel geen nadere motivering.
Het middel is mitsdien vergeefs voorgesteld.
3.4 In rechtsoverweging 2 van haar beschikking van 9 maart 1989 heeft de Rechtbank het noodzakelijk geoordeeld dat Rinsma c.s. zich als woningzoekenden laten inschrijven nu een brief van de Woningstichting Noord-Veluwe van 1 februari 1989 redelijke vooruitzichten op een huurwoning bood.
Anders dan de toelichting op middel 3 veronderstelt, ligt in bedoelde overweging niet besloten dat de Rechtbank zich voorstelde dat vervolgens zou worden gewacht tot aan Rinsma c.s. door de woningbouwvereniging een of meer aanbiedingen zouden worden gedaan, maar slechts dat enige tijd zou worden afgewacht of aan Rinsma c.s. zulke aanbieding(en) zou(den) worden gedaan.
In rechtsoverweging 2 van haar eindbeschikking van 14 juni 1989 heeft de Rechtbank vastgesteld dat Rinsma c.s. zich per 23 maart 1989 als woningzoekenden hadden doen inschrijven bij de Woningstichting Noord-Veluwe , doch dat hun ten tijde van de voortgezette behandeling - 8 mei 1989 - nog geen huurwoning was aangeboden. Mede op grond hiervan kwam de Rechtbank tot de conclusie dat niet is gebleken dat Rinsma c.s. andere passende woonruimte kunnen verkrijgen.
Kennelijk was de Rechtbank van oordeel dat in de omstandigheden van het geval door het tijdsverloop van 23 maart 1989 tot 8 mei 1989 aan de Woningstichting voldoende gelegenheid tot het aanbieden van een huurwoning was geboden. Dat oordeel, dat voor rekening van de Rechtbank moet blijven, is niet onbegrijpelijk. Van strijd met de beschikking van 9 maart 1989 is geen sprake.
De eerste klacht van middel 3 is derhalve ongegrond.
Ook de tweede klacht, betreffende nalatigheid van Rinsma c.s. om zich als woningzoekenden te laten inschrijven, kan niet tot cassatie leiden.
Blijkens rechtsoverweging 4 van de beschikking van 29 december 1988, rechtsoverweging 2 van de beschikking van 9 maart 1989 en rechtsoverweging 2 van de eindbeschikking van 14 juni 1989, in onderling verband en samenhang beschouwd, heeft de Rechtbank zulk een nalatigheid van Rinsma c.s. slechts aanvaard over de periode sinds genoemde brief van 1 februari 1989 van de Woningstichting Noord-Veluwe - kennelijk omdat naar het oordeel der Rechtbank door die brief de vooruitzichten op een huurwoning verbeterd waren - tot 23 maart 1989 (toen Rinsma c.s. zich hebben laten inschrijven), en heeft de Rechtbank deze nalatigheid niet van beslissende betekenis geoordeeld.
Deze oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn niet onbegrijpelijk. Zij zijn zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat zij in cassatie niet verder op hun juistheid kunnen worden getoetst. Zij behoefden geen nadere motivering.
Ook middel 3 is derhalve vruchteloos voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Doorneweerd in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Rinsma c.s. begroot op ƒ 2.275,--, op de voet van art. 57
bRv. te voldoen aan de Griffier.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Martens als voorzitter en de raadsheren Hermans, Haak, Boekman en Davids, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Hermans op
30 maart 1990.