Uitspraak
16 maart 1990.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 1990 uitspraak gedaan over een verzoek van de Gemeente 's-Gravenhage tot herziening van een legaat verbonden last. Het verzoek betreft een testament van Dr. A. Bredius, die op 13 april 1946 overleed. In zijn testament, opgesteld op 26 april 1944, legateerde hij een verzameling schilderijen en andere kunstvoorwerpen aan de Gemeente, met de voorwaarde dat deze uitsluitend in het Brediusmuseum te 's-Gravenhage zouden worden geëxposeerd. De Gemeente heeft het legaat aanvaard, maar sloot het museum in 1985 wegens gebrek aan belangstelling. Nu is de Gemeente bereid om de collectie blijvend te exposeren in een ander pand, namelijk Lange Vijverberg 14 te 's-Gravenhage.
De Gemeente verzocht de Hoge Raad om de aan het legaat verbonden last te herzien, zodat de gelegateerde collectie in het nieuwe pand kan worden geëxposeerd. De Hoge Raad overwoog dat, hoewel de erflater Monegaskische nationaliteit had en het erfrecht van Monaco van toepassing was, de Museumwet van Nederland ook van toepassing is op het legaat. Dit komt doordat het legaat een beding bevat dat betrekking heeft op de wijze waarop kunstvoorwerpen in Nederland moeten worden bewaard en geëxposeerd.
De Hoge Raad concludeerde dat het verzoek van de Gemeente aansluit bij de bedoeling van de erflater om de collectie als geheel in stand te houden en dat het in het algemeen belang is om de collectie toegankelijk te maken voor het publiek. De Hoge Raad heeft daarom het verzoek toegewezen en de aan het legaat verbonden last herzien, zodat de schilderijen en kunstvoorwerpen blijvend kunnen worden geëxposeerd in het nieuwe museum aan de Lange Vijverberg 14. Het verzoek om verdere wijzigingen werd afgewezen.