ECLI:NL:HR:1990:AC0960
Hoge Raad
- Cassatie
- Royer
- Jansen
- Baardman
- Bellaart
- Korthals Altes
- Jeukens
- Rechtspraak.nl
Vertegenwoordiging van rechtspersoon en gegronde redenen om aan juist beleid te twijfelen
In deze zaak hebben verzoekers tot cassatie, vertegenwoordigd door advocaat Mr. A.G. Maris, een verzoek ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam om een onderzoek te gelasten naar het beleid en de gang van zaken bij de verweerster, een besloten vennootschap. De Ondernemingskamer heeft het verzoek op 9 maart 1989 afgewezen, met veroordeling van de verzoekers in de kosten van het geding. De verzoekers hebben vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die op 9 juli 1990 uitspraak deed.
De Hoge Raad oordeelde dat de Ondernemingskamer ten onrechte had geoordeeld dat het verzoek niet voor toewijzing vatbaar was. De Hoge Raad stelde vast dat de verzoekers gegronde redenen hadden om aan het beleid van de vennootschap te twijfelen, met name omdat de directie en de algemene vergadering van aandeelhouders niet wilden meewerken aan een door de verzoekers gewenste wijziging van de statuten. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de Ondernemingskamer en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de vertegenwoordiging van rechtspersonen en de voorwaarden waaronder aan een verzoek tot enquête kan worden voldaan. De Hoge Raad bevestigde dat wanbeleid niet alleen kan voortvloeien uit dividenduitkeringen, maar ook uit het niet meewerken aan statutaire wijzigingen die in het belang van de vennootschap zijn.