De vragen van uitlegging van art. 85 lid 1 van het EEG-verdrag waarvan de beslissing op de onderdelen 2, 3 en 5 tot en met 8 van het cassatiemiddel mede afhankelijk is, zijn de volgende:
I Heeft een tussen een in een lidstaat, in een bepaalde branche (zoals de levensmiddelenbranche) werkzame groothandelsonderneming (verder te noemen: grossier) en een in dezelfde lidstaat en branche werkzame, het zogenoemde vrijwillig filiaalbedrijf uitoefenende detail-handelsonderneming (verder te noemen: detaillist) voor een looptijd van 25 jaar gesloten overeenkomst de strekking of het gevolg dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt (merkbaar) wordt verhinderd, beperkt of vervalst, indien deze overeenkomst de detaillist verplicht tijdens de duur van de overeenkomst 85% van zijn totale behoefte aan produkten, bestemd voor de wederverkoop in een door hem geëxploiteerde bedrijfsruimte, te betrekken van de grossier voor zover deze die produkten in zijn assortiment voert, maar de detaillist vrijlaat in de keuze van de aard en het merk van de door hem te verkopen produkten?
II Zo neen, heeft een zodanige overeenkomst wèl die strekking of dat gevolg wanneer de grossier met een groot aantal andere, in dezelfde lidstaat en branche het vrijwillig filiaalbedrijf uitoefenende detaillisten overeenkomsten met een langdurige looptijd heeft gesloten welke voor de detaillist een soortgelijke, in een aanzienlijk percentage van zijn totale behoefte uitgedrukte afname-verplichting inhouden?
III Is het voor het antwoord op vraag I of vraag II van belang dat de overeenkomst resp. overeenkomsten de vrijheid van de detaillist aldus beperkt resp. beperken, dat deze (a) binnen een bepaald gebied rond de betrokken bedrijfsruimte tijdens de duur van de overeenkomst en enige jaren daarna geen concurrerende activiteiten mag ondernemen, en/of (b) verplicht is het bedrijf te voeren volgens de richtlijnen en eventuele aanwijzingen van de grossier, mede ten aanzien van de marges waarbinnen de wederverkoopprijzen dienen te worden bepaald, en/of (c) gebonden is aan beperkingen wat de eventuele overdracht van zijn bedrijf aan anderen dan de grossier betreft?
IV Is het voor het antwoord op vraag I of vraag II van belang dat de detaillist, wanneer hij bepaalde door de grossier onder een speciaal eigen merk aangeboden produkten in zijn assortiment wil opnemen, zich moet aansluiten bij een door de grossier georganiseerde "verkoop-formule" en, zo hij zich aansluit, verplicht is voor die produkten de wederverkoopprijzen te hanteren die in het kader van die formule worden vastgesteld door de grossier, door de gezamenlijke deelnemers aan de formule of door de grossier en de deelnemers gezamenlijk?
V Maakt het daarbij verschil of de detaillist economisch gezien geen reëel alternatief heeft voor die verkoopformule zolang hij aan de afname-overeenkomst met de grossier gebonden is?
VI Is het voor het antwoord op vraag I of vraag II van belang dat de detaillist het percentage van zijn totale behoefte dat hij vrij is van derden te betrekken, om economische redenen gedeeltelijk toch van de grossier zal moeten betrekken?
VII Is het voor het antwoord op vraag I of vraag II van belang dat de prestaties van de grossier ten behoeve van de detaillist van betrekkelijk geringe betekenis zijn in verhouding tot de verplichtingen van de detaillist jegens de grossier en de duur van die verplichtingen?
VIII Wordt het antwoord op vraag I of vraag II mede bepaald door de grootte van het marktaandeel van de grossier binnen de desbetreffende branche en/of binnen de categorie vrijwillig filiaalbedrijf in die branche, een en ander berekend naar de jaaromzet in het gehele gebied van de betrokken lidstaat?
IX Indien het antwoord op vraag I of vraag II bevestigend luidt, moet dan tevens worden aangenomen dat de overeenkomst de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden?