ECLI:NL:HR:1990:1

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 maart 1990
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
85.793
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Bronkhorst
  • Beekhuis
  • Keijzer
  • Govaerts
  • Neleman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door ambtenaar in de zin van artikel 359 Wetboek van Strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 1990 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage. De verdachte, een ambtenaar, was eerder door het Hof veroordeeld voor verduistering van geld dat zij in haar bediening onder zich had. Het Hof had het vonnis van de Politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis. De verdachte stelde in cassatie dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat zij geld had verduisterd, omdat zij enkel goederen zoals koffie en bekers had verduisterd, en niet het geld zelf. De Hoge Raad oordeelde dat de telastelegging innerlijk tegenstrijdig was, aangezien de verdachte niet minder geld had afgedragen dan waartoe zij was gehouden. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en verklaarde de inleidende dagvaarding voor wat betreft het primair telastegelegde nietig. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

27 maart 1990
Strafkamer
Nr. 85.793
LV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 7 oktober 1988 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 23 oktober 1987 – de verdachte ter zake van ‘’als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft, verduisteren, meermalen gepleegd’’ veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Mr. J. Wols, advocaat te Leiden, de volgende middelen van cassatie voorgesteld:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 358, 359 en 415 Strafvordering geschonden, doordat het Hof het door/namens requirante gevoerde verweer, kort samengevat inhoudende, dat door haar geen gelden zijn verduisterd, doch de goederen koffie(-bestanddelen), thee, bekers en lepeltjes zijn verduisterd, uit welk
misdrijfde bedoelde gelden zijn verkregen, ten onrechte, althans op gronden die de verwerping niet kunnen dragen, heeft verworpen. ’s Hofs arrest is tengevolge hiervan niet naar de eis der Wet naar behoren met redenen omkleed.
Toelichting:
Telastelegging van verduistering van bedoeld geldsaldo impliceert dwingend, dat verdachte dit saldo anders dan door misdrijf onder zich moet hebben gehad. Hiervan is geen sprake.
Het saldo kwam immers als volgt tot stand.
Requirante mengde water bij de haar reeds verstrekte koffie. Verdachte gebruikte derhalve de koffie van het Paleis van Justitie om van dit op zich waardeloze water verkoopbare koffie te maken. Aldus heeft requirante zich opzettelijk koffie(-bestanddelen) toegeëigend, teneinde de met behulp daarvan vervaardigde
extrakoffie kunnen verkopen. Verdachte heeft derhalve het misdrijf verduistering gepleegd ten aanzien van genoemde koffie(-bestanddelen). Hetzelfde geldt voor de voor extra verkoop noodzakelijke extra bekertjes, lepeltjes, melk en suiker.
Nu requirante zich aldus schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf verduistering van vorenomschreven goederen om het in de telastelegging bedoelde saldo te kunnen realiseren, heeft zij dit saldo door misdrijf onder zich, zodat nimmer sprake kan zijn van verduistering van dit saldo. De door het Hof bewezen verklaarde verduistering impliceert evenwel dat dit saldo anders dan door misdrijf is verkregen.
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 359 en 415 Strafvordering geschonden, doordat het bewezenverklaarde, namelijk dat requirante verduistering zou hebben gepleegd van het in de telastelegging bedoelde saldo, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. De bewezenverklaring is mitsdien niet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting:
Requirante verwijst naar de bij het vorige middel gegeven toelichting. Uit de bewijsmiddelen kan slechts worden afgeleid, dat requirante het misdrijf verduistering heeft gepleegd ten aanzien van de in bedoelde toelichting genoemde goederen. Door dit misdrijf kreeg zij het in de telastelegging bedoelde saldo onder zich.
Van verduistering van dit saldo kan derhalve geen sprake zijn, zodat de bewezenverklaring van het primair telastegelegde, gestoeld op artikel 359 Strafrecht, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Meijers heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Telastelegging
Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte primair telastegelegd dat
zij te ’s-Gravenhage op verschillende tijdstippen, althans éénmaal in of omstreeks de periode van 1 september 1984 tot 27 maart 1986 als ambtenaar althans een met enig openbare dienst voortdurend of tijdelijk belast zijnde persoon, te weten als kantinemedewerkster op het Paleis van Justitie aldaar (telkens) opzettelijk geld dat zij in haar bediening onder zich had heeft verduisterd door alstoen meerdere malen althans eenmaal te handelen als volgt: in het Paleis van Justitie werden de verschillende etages door serveerders bezocht met een zogeheten koffiewagen. Iedere serveerder begon zijn/haar ronde met een ketel waarin een gemeten en genoteerd aantal liter koffie/thee (A). Na afloop van iedere ronde werd het aantal in die ketel nog voorradige liters koffie/thee gemeten (B) en de tegenwaarde in guldens van het verschil tussen (A) en (B) was iedere serveerder gehouden af te dragen als opbrengst van verkochte koffie/thee van die ronde, waarbij als norm werd aangehouden dat uit één liter koffie/thee een vast aantal kopjes of bekers kon worden geschonken.
Verdachte heeft nadat de koffiewagen aan het begin van haar ronde aan haar was afgegeven, het zich in de ketel van die koffiewagen bevindende aantal liters koffie/thee vergroot door deze aan te lengen met een hoeveelheid water (a), zulks zonder deze aanlenging te melden bij degene bij wie zij koffie/thee afrekende en/of bij degene aan wie zij de koffie/thee afleverde.
Na afloop van haar ronde heeft verdachte afgerekend de tegenwaarde in guldens van het verschil tussen (A) en (B), terwijl zij in werkelijkheid had geïncasseerd het verschil tussen (A+a) en (B) of daaromtrent. Het saldo tussen de werkelijkheid geïncasseerde opbrengst van die ronde en het door haar na afloop daarvan afgedragen bedrag heeft verdachte in eigen zak gestoken.
5. Ambtshalve beoordeling van het bestreden arrest
5.1.
Aan de verdachte is primair telastegelegd dat zij geld dat zij in haar bediening onder zich had heeft ‘’verduisterd’’, waarbij laatstgenoemde term kennelijk is gebezigd in de betekenis als daaraan toekomt in art. 359 Sr, te weten: aan zijn bestemming onttrokken.
5.2.
De volgens de in de telastelegging voorkomende feitelijke omschrijving daarvan aan de verdachte verweten handelwijze kan echter geen verduisteren als evenbedoeld opleveren, aangezien blijkens die omschrijving de verdachte niet minder geld heeft afgedragen dan waartoe zij was gehouden, namelijk de tegenwaarde in guldens van het verschil tussen het voor de ronde genoteerde aantal liters (A) en het aantal na de ronde nog aanwezige liters (B).
5.3.
Het primaire onderdeel van de telastelegging is mitsdien innerlijk tegenstrijdig, zodat het Hof de dagvaarding in zoverre nietig had moeten verklaren.
6. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven, de middelen geen bespreking behoeven, en terugwijzing moet volgen.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt het bestreden arrest;
Verklaart de inleidende dagvaarding voor wat het primair telastegelegde nietig;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, ten einde met inachtneming van dit arrest op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Bronkhorst als voorzitter, en de raadsheren Beekhuis, Keijzer, Govaerts en Neleman, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op
27 maart 1990.