3.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij de volgende middelen aangevoerd:
I. Schending van het recht, met name artikel 32, lid 1, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, doordat het Hof heeft beslist dat belanghebbende naar Nederlands recht kapitaalsbelasting is verschuldigd ter zake van het bijeenbrengen van in aandelen verdeeld kapitaal tegen afgifte van participaties, zulks ten onrechte omdat het Hof hiermee een onjuiste uitleg geeft van het begrip ‘’in aandelen verdeeld kapitaal''.
Het Hof doet zijn beslissing steunen op de gronden die zijn vermeld onder 5.1 van de in de aangevallen uitspraak geïnsereerde tussenbeslissing van 7 maart 1986. In dit onderdeel overweegt het Hof dat belanghebbende op grond van de feitelijke omstandigheden moet worden beschouwd als een binnen het Rijk gevestigd doelvermogen.
Deze overweging kan niet het oordeel dragen dat in het onderhavige geval sprake is van het bijeenbrengen van in aandelen verdeeld kapitaal. Anders dan bij een vennootschap of een maatschap, hebben bij een doelvermogen de participaties slechts een rekenfunctie n.l. de bepaling van de omvang van het vorderingsrecht op de beheerder. Er is geen sprake van een nominaal kapitaal. Bij een doelvermogen in zijn zuivere vorm zijn aan de participaties geen stemrecht of vergaderrechten verbonden, die aan de participanten bevoegdheden binnen het fonds verschaffen.
De Advocaat-Generaal merkt in zijn conclusie voor het arrest van de Hoge Raad 24 november 1976, BNB 1978/13 hierover op: ‘’De enkele verdeling in eenheden heeft weinig of geen materiële betekenis en zou derhalve als grond voor een verschil in belastingheffing bezwaarlijk aanvaardbaar zijn ... Naar mate zij echter gevolgen heeft voor de uitoefening van vennootschapsrechtelijke bevoegdheden ... ligt dit anders.''
[X] is een doelvermogen in zijn zuivere vorm zoals boven omschreven. Participanten hebben geen vergader- of zeggenschapsrechten. Er bestaat uitsluitend een contractuele relatie tot de Beheerder, waarvan de voorwaarden zelfs eenzijdig door deze laatste kunnen worden gewijzigd, behoudens schriftelijk verzet van participanten, houdende in totaal meer dan een derde der uitstaande participaties (Artikel 12 Voorwaarde van Beheer en Bewaring en aanvulling van 21 december 1984 op het beroepschrift van 27 juli 1984).
De wetgever heeft de mogelijkheid onderkend dat een beleggingsfonds niet in alle gevallen een maatschap (vennootschap) op aandelen zou dienen te zijn en als zodanig reeds onder de kapitaalsbelasting zou vallen. Erkend wordt dat het begrip doelvermogen ook beleggingsfondsen kan omvatten (Memorie van Antwoord, blz. 17 r.k.), terwijl het geenszins in de bedoeling van de wetgever heeft gelegen om het bijeenbrengen van vermogen in alle omstandigheden onder de kapitaalsbelasting te doen vallen (Memorie van Toelichting, blz. 22 r.k. en Memorie van Antwoord, blz. 17, l.k.).
II. Schending van het recht, met name artikel 32, lid 2, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer doordat het Hof de onder I aangevallen beslissing heeft gegeven, zulks ten onrechte omdat het Hof hiermee een onjuiste uitleg geeft van het begrip ‘’doelvermogen''.
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in zijn uitspraak van 12 november 1987 voor recht verklaard dat een samenwerking van personen, zonder rechtspersoonlijkheid, waarvan de leden kapitaal inbrengen in een afgescheiden vermogen met het oog op het behalen van winst, moet worden gelijkgesteld aan een kapitaal-vennootschap, zonder dat ter zake nadere vereisten gelden.
Wil een doelvermogen aan vorenstaande definitie beantwoorden, dan zal sprake moeten zijn van: ‘’... een samenwerking van personen ... waarvan de leden kapitaal inbrengen ...''. Uit de formulering van het Hof van Justitie blijkt dat de samenwerking van de betrokken personen meer moet zijn respectievelijk iets anders moet inhouden dan uitsluitend het inbrengen van kapitaal en het beëindigen van hun participatie. Niet voldoende is uitsluitend een betrokkenheid van de participanten bij het fonds, zoals het Hof onder 5.4 overweegt in zijn uitspraak van 7 maart 1986.
Voorts zal ingevolge de uitspraak van het Hof van Justitie sprake moeten zijn van inbreng van kapitaal in een afgescheiden vermogen.
Het afgescheiden zijn van het vermogen zal juridisch relevante gevolgen moeten hebben, met name een zekere rangorde in verhaalsrechten van schuldeisers van het fonds, overige schuldeisers van de beheerder en de participanten. Uit de uitspraak van het Hof van Justitie nr. 35/86 van 2 februari 1988 inzake Investeringsforeningen Dansk Sparinvest blijkt dat deze garantiefunctie het belangrijkste kenmerk is van een afgescheiden vermogen.
Het Hof heeft het begrip ‘’doelvermogen'' verkeerd uitgelegd, nu het Hof ten aanzien van belanghebbende niet het vereiste van samenwerking van de participanten noch het vereiste van een afgescheiden vermogen heeft gesteld.
III. Schending van het recht, met name artikel 17, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, doordat het Hof tot de onder I aangevallen beslissing is gekomen op grond van een onjuiste c.q. onbegrijpelijke motivering.
Het Hof heeft kennelijk uit de Voorwaarden van Beheer en Bewaring van de beleggingsfondsen van belanghebbende afgeleid: