Uitspraak
Eerste Kamer
Rek. nr. 7535
A.P./Br.
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: Mr. R.M. Hermans,
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Nadat verweerster in cassatie – verder te noemen [verweerster] – tegen dat verzoek verweer had gevoerd, heeft de Kantonrechter bij beschikking van 4 november 1985 met aanhouding van iedere verdere beslissing [verweerster] toegelaten tot bewijslevering, bij beschikking van 9 februari 1987 met aanhouding van iedere verdere beslissing een descente bevolen en bij beschikking van 9 mei 1988 het verzoek van [verzoeker] afgewezen met bepaling, dat de aldus van rechtswege verlengde huurovereenkomst tussen partijen wordt voortgezet.
Tegen deze beschikkingen heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam.
Bij beschikking van 30 november 1988 heeft de Rechtbank [verzoeker] niet ontvankelijk verklaard in het beroep tegen de tussenbeschikking van 9 februari 1987 en de beschikkingen van de Kantonrechter van 4 november 1985 en 9 mei 1988 bekrachtigd.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Verburg strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van het geding.
[verzoeker] verhuurt sinds geruime tijd aan [verweerster] de 3e en 4e etage van de percelen [a-straat 1] en [a-straat 2] te [woonplaats]. In deze zaak heeft [verzoeker] de Kantonrechter verzocht het tijdstip vast te stellen waarop de huurovereenkomst tussen partijen zal eindigen, aan welk verzoek [verzoeker] – voor zover thans nog van belang – ten grondslag heeft gelegd dat [verweerster] heeft nagelaten toe te stemmen in een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst met betrekking tot dezelfde woonruimte, een en ander in de zin van art. 1623
elid 1, aanhef en onder 4⁰, BW.
Dit aanbod van [verzoeker] aan [verweerster] hield in verhuur van de 3e en 4e etage van het perceel [a-straat 2], zodat die etages van het perceel [a-straat 1] voor [verzoeker] zouden vrijkomen. [verzoeker] heeft in de feitelijke instanties betoogd dat dit aanbod redelijk was met een beroep op een aantal omstandigheden, die in het middel onder
a-
ezijn opgesomd en die betrekking hebben op het belang van [verzoeker] bij dit vrijkomen tegenover het belang van [verweerster] bij behoud van het aldus vrijkomende gedeelte.
De Rechtbank heeft het beroep van [verzoeker] op art. 1623
elid 1, aanhef en onder 4⁰, verworpen op de grond dat dit aanbod niet ''dezelfde woonruimte'' betreft als in die bepaling bedoeld, ''nu de aangeboden woonruimte aanmerkelijk minder ruimte bevat dan de woonruimte die krachtens de huidige huurovereenkomst door [verzoeker] aan [verweerster] wordt verhuud''.
vernietigt de beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 30 november 1988;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] begroot op ƒ 350,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris.
17 november 1989.