ECLI:NL:HR:1989:AD0613

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 1989
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13 451
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Ras
  • De Groot
  • Hermans
  • Verburgh
  • Boekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van de Staat door profiteren van wanprestatie van een derde

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van eisers tegen de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van een onrechtmatige daad die zou zijn gepleegd door de Staat. De eisers, die onroerende goederen hadden gekocht van de Polder Oudendijk, stelden dat de Staat onrechtmatig had gehandeld door de verkoop van deze percelen aan Staatsbosbeheer te bevorderen, terwijl de goedkeuring van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor deze verkoop was geweigerd. De eisers vorderden schadevergoeding en de overdracht van de percelen in eigendom.

De Rechtbank te 's-Gravenhage had de vordering van de eisers afgewezen, waarna zij in hoger beroep gingen bij het Gerechtshof. Het Hof bekrachtigde het vonnis van de Rechtbank ten aanzien van de Staat, maar oordeelde dat de Polder wanprestatie had gepleegd en dat het Waterschap aansprakelijk was voor de schade die de eisers hadden geleden. De Provincie Zuid-Holland werd ook aansprakelijk gesteld, omdat zij de goedkeuring voor de verkoop had geweigerd zonder deugdelijke gronden.

In cassatie werd door de Staat aangevoerd dat er geen onrechtmatige daad was gepleegd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had miskend dat de Staat tekort was geschoten in de zorg die hem jegens de eisers betaamde. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof voor zover het de Staat betrof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd de Staat veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

27 januari 1989
Eerste Kamer
Nr. 13.451
S.J.
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1],
wonende te [woonplaats],
enige erfgenaam van [erflater],
eertijds wonende te [woonplaats],
2. de vennootschap onder firma. [eiseres 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiser 4],
wonende te [woonplaats],
5. [eiser 5],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: Mr. J.G. de Vries Robbé,
t e g e n
De Staat der Nederlanden,
waarvan de zetel is gevestigd te ‘’Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. J.L. de Wijkerslooth.
1. Het geding in feitelijke instanties
De rechtsvoorganger van eiseres tot cassatie sub 1 en de overige eisers tot cassatie - nader te noemen [eisers] - hebben bij exploot van 5 oktober 1983 1. verweerder in cassatie, nader te noemen de Staat, 2. de Provincie Zuid-Holland, zetelende te ‘s-Gravenhage, 3. het Waterschap de Oude Veenen, gevestigd te Leiderdorp, - 1 t/m 3 tezamen nader te noemen de Staat c.s. - gedagvaard voor de Rechtbank. te ‘s-Gravenhage en gevorderd voor zover in cassatie van belang primair de Staat te veroordelen bij wijze van schadevergoeding tot levering in eigendom aan ieder van eisers tegen ontvangst van de in de dagvaarding genoemde bedragen van de percelen onroerend goed die de Polder Oudendijk, een rechtsvoorgangster van het Waterschap de Oude Veenen eerst aan [eisers] had verkocht en daarna aan de Staat had verkocht en in eigendom overgedragen en subsidiair de Staat c.s. des dat de een door te betalen de anderen zal hebben bevrijd te veroordelen tot betaling van resp. ƒ. 111.888,--, ƒ. 33.000,--, ƒ. 27.464,--, ƒ. 37.216,-- en ƒ. 11.712,-- aan onderscheidenlijk eisers tot cassatie, een en ander vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente.
Nadat de Staat c.s. tegen die vordering verweer hadden gevoerd, heeft de Rechtbank. bij vonnis van 30 januari 1985 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [eisers] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage en daarbij hun primaire vordering op enkele punten gewijzigd, tegen welke wijzigingen door de Staat c.s. geen bezwaar is gemaakt.
Bij arrest van 12 maart 1987 heeft het hof het vonnis van de Rechtbank ten aanzien van de Staat bekrachtigd met afwijzing van de vorderingen voor zover in hoger beroep ingesteld en ten aanzien van de Provincie Zuid-Holland en het Waterschap de Oude Veenen partijen gelegenheid gegeven nader te concluderen.
Het arrest van het of is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Franx strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het onderhavige cassatieberoep heeft betrekking op de vordering van [eisers] tot veroordeling van de Staat om bij wijze van schadevergoeding aan ieder van hen in eigendom over te dragen (voor zover hun kooprechten strekken) de percelen die in augustus 1977 door de toenmalige eigenaar, de polder, aan [eisers] als pachters van die percelen waren verkocht en nadien - nadat Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland goedkeuring voor die verkoop hadden geweigerd - door de Polder zijn verkocht en geleverd aan de Staat (Staatsbosbeheer), subsidiair om tezamen met de Provincie Zuid-Holland en het Waterschap de Oude Veenen (des dat de een betalende de anderen in zoverre zullen zijn bevrijd) aan [eisers] bepaalde bedragen als schadevergoeding te betalen.
[eisers] hebben als grond voor deze vordering tegen de Staat aangevoerd dat de Staat jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door mee te werken aan een transactie waardoor hun rechten werden geschonden. Daarbij hebben zij zich beroepen op het Koninklijk Besluit van 18 mei 1982, waarbij, na door hen ingesteld Kroonberoep, het weigeringsbesluit van GS (voor zover hier van belang) is vernietigd.
3.2 Het hof heeft geoordeeld dat de Polder tegenover [eisers] wanprestatie heeft gepleegd “door het Kroonberoep niet af te wachten en met Staatsbosbeheer in zee te gaan” en dat daarom het waterschap (als rechtsopvolger van de Polder) aansprakelijk is voor de door [eisers] dientengevolge geleden schade (rechtsoverweging 26). Het hof heeft voorts ook de Provincie aansprakelijk geoordeeld op de grond dat [eisers] “mede gezien het uit artikel 51 van de Pachtwet blijkende risico van ontbinding van de pachtovereenkomst bij een niet-agrarische bestemming, het grootste belang hadden om van de gekochte percelen zelf eigenaar te worden” en dat GS “door zonder deugdelijke gronden in deze hun goedkeuring te weigeren en aldus dat belang te frustreren en door vervolgens, ondanks protest van de zijde van appellanten en ondanks aankondiging van het Kroon-beroep, op beslissende wijze de verkoop aan Staatsbosbeheer te bevorderen, daarmee dat belang ernstig en definitief ondermijnend”, tegenover [eisers] een onrechtmatige daad hebben gepleegd (rechtsoverweging 28).
Deze oordelen zijn door de Staat in cassatie niet bestreden. Van de juistheid daarvan moet derhalve worden uitgegaan.
3.3 De vordering van [eisers] tegen de Staat heeft het hof evenwel niet toewijsbaar geoordeeld, op de grond dat “Staatsbosbeheer weliswaar van de wanprestatie van de Polder heeft geprofiteerd, maar dat onvoldoende is gebleken dat de omstandigheden waaronder dit gebeurde zodanig waren, dat daarin een onrechtmatige daad van de Staat moet worden gezien” (rechtsoverweging 27).
Tegen dit oordeel richt zich het middel met twee onderdelen.
3.4 Het middel is gegrond voor zover het in zijn beide onderdelen de klacht bevat dat het Hof heeft miskend dat onder de door het Hof vastgestelde omstandigheden van het geval - daaronder begrepen het hiervóór in 3.2 genoemde bijzondere belang van [eisers] om zelf eigenaar te worden van de gekochte percelen en de in rechtsoverweging 2 sub d en e van het Hof genoemde omstandigheid dat de Polder en Staatsbosbeheer “elkaar hebben gevonden” doordat GS een afschrift van hun weigeringsbesluit ook aan Staatsbosbeheer hebben toegestuurd - de Staat te kort is geschoten in de zorg die hem jegens [eisers] in het maatschappelijk verkeer betaamde.
Van de Staat als overheid mocht worden gevergd dat hij, wetende dat de Polder de percelen eerder aan [eisers] had verkocht en op de hoogte van het besluit van GS waarbij goedkeuring voor die verkoop werd geweigerd, zich realiseerde dat dit besluit blootstond aan vernietiging door de Kroon en dat alsdan alsnog goedkeuring voor die verkoop zou (kunnen) worden verleend. Een en ander had voor de Staat grond moeten zijn om zich te onthouden van handelingen die een voor [eisers] gunstig verloop van zodanig Kroonberoep zouden frustreren.
De door het Hof gerelateerde omstandigheden, te weten “dat van samenspanning tussen Staatsbosbeheer, de Polder en de Provincie niet is gebleken” en dat “Staatsbosbeheer als buitenstaander geconfronteerd werd met een geschil over de invoering van contracten waarvan de juridische merites zacht gezegd niet geheel duidelijk waren”, doen daaraan niet af.
Door anders te oordelen heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, zodat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 12 maart 1987 voor zover tussen [eisers] en de Staat gewezen;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in cassatie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op ƒ. 526,50 aan verschotten en ƒ. 3000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de president Ras als voorzitter en de raadsheren De Groot, Hermans, Verburgh en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door Mr. Hermans op
27 januari 1989.