Uitspraak
27 januari 1989.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de verkoop van onroerend goed waarbij de verkoper, [verweerster], een deskundige tussenpersoon, in de vorm van een makelaar, inschakelde. De Hoge Raad behandelt de vraag of het hof de juiste uitleg heeft gegeven aan een ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst. De koopovereenkomst, die op 11 april 1980 tot stand kwam, bevatte een bepaling die de kopers het recht gaf om de overeenkomst te ontbinden indien zij voor 30 mei 1980 geen passende financiering konden verkrijgen. Op 2 juni 1980 werd door de makelaar een beroep op deze ontbindende voorwaarde gedaan, maar de kopers, [eiser 1] en [eiser 2], weigerden mee te werken aan de eigendomsoverdracht. De verkoper heeft het pand uiteindelijk op 17 augustus 1981 aan een derde verkocht voor een lagere prijs dan de oorspronkelijke koopprijs, wat leidde tot een schadevergoeding vordering van de verkoper.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof mogelijk van een verkeerde rechtsopvatting is uitgegaan of zijn oordelen niet voldoende heeft gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie worden aan de verkoper opgelegd. Dit arrest is gewezen op 27 januari 1989 en is openbaar uitgesproken door Mr. Hermans.