Uitspraak
e, eerste lid onder 4e, BW, daarnaast aanvoerende dat de huurders door hun weigering om in te gaan op het door de verhuurster gedane redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst zich niet hebben gedragen als een goed huurder betaamt en derhalve wanprestatie hebben gepleegd.
e, eerste lid, bedoelde verzoek tot vaststelling van het tijdstip waarop de huurovereenkomst zal eindigen, dan wel of in die omstandigheden een geschil is gerezen dat slechts langs de weg van de artikelen 10 en 14 van de Huurprijzenwet woonruimte (Hpw) kan worden behandeld. De Kantonrechter en de Rechtbank hebben die vraag in laatstbedoelde zin beantwoord. Daartegen komt de verhuurster in cassatie op met vier middelen.
e, eerste lid onder 4e, met het verzoek als bedoeld in art. 1623
c, tweede lid, behalve voor zover dit aanbod, naar luid van het slot van het bepaalde in art. 1623
e, eerste lid onder 4e, ‘’een wijziging inhoudt van de huurprijs of van de kosten bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Huurprijzenwet woonruimte’’. In laatstbedoeld geval dient de weg te worden gevolgd die de Huurprijzenwet woonruimte daartoe biedt. De artikelen 10 en 14 Hpw geven de weg aan waarlangs een geschil omtrent de vermeerdering van de huurprijs tot oplossing kan komen in die gevallen waarin gedurende de huurtijd door of vanwege een verhuurder voorzieningen ter verbetering van de woonruimte worden aangebracht. In HR 4 jan. 1985, NJ 1985, 789, is op grond van de onderlinge verhouding van de in aanmerking komende wettelijke bepalingen en van de wetsgeschiedenis van art. 1623
e, eerste lid onder 4e, aangenomen, dat de weg van de Huurprijzenwet woonruimte evenwel niet openstaat in het geval dat een verhuurder voorzieningen ter verbetering wil aanbrengen, waarmee een huurder
nietinstemt, en derhalve in de eerste plaats de vraag aan de orde is of hij niettemin, op straffe van beëindiging van de huurovereenkomst, het aanbrengen van de verbeteringen heeft te aanvaarden. In dat geval dient de door art. 1623
c, tweede lid, in verbinding met art. 1623
e, eerste lid onder 4e, aangegeven weg te worden gevolgd, ook indien het aanbod tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst mede omvat een uit de door de verhuurder aan te brengen verbeteringen voortvloeiende verhoging van de huurprijs.
bRv. te betalen aan de Griffier van de Hoge Raad en voor het overige in de kosten van de gedingen in cassatie met de rekestnummers 7300 en 7302 aan de zijde van die verweerders tot aan deze uitspraak in deze gedingen te zamen begroot op ƒ. 1.000,-- voor salaris.
27 januari 1989.