ECLI:NL:HR:1989:AD0609

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 1989
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
7393
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A. Bloembergen
  • J. Haak
  • M. Roelvink
  • H. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie na faillissement van de vennootschap

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 1989 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van alimentatie. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, had zich tot de Rechtbank te 's-Hertogenbosch gewend met het verzoek om wijziging van een eerder vonnis van 5 juli 1985, waarin de alimentatievordering aan haar was ontzegd. De vrouw stelde dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, omdat de vennootschap waarvan zij groot aandeelhoudster en zaakvoerster was, op 9 april 1987 in staat van faillissement was gesteld. De Rechtbank had haar verzoek in eerste instantie toegewezen, maar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch vernietigde deze beschikking op 24 maart 1988 en wees het verzoek af.

De vrouw ging in cassatie tegen de beschikking van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd door de wijziging van omstandigheden niet te erkennen. De Hoge Raad benadrukte dat het Hof had moeten uitgaan van de omstandigheden zoals vastgesteld in de eerdere rechterlijke uitspraak, in plaats van de nieuwe omstandigheden te toetsen aan de eerdere stellingen van de vrouw. Het middel werd gegrond verklaard, en de Hoge Raad vernietigde de beschikking van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

De Hoge Raad compenseerde de proceskosten in cassatie, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de criteria voor wijziging van alimentatie in het licht van gewijzigde omstandigheden verduidelijkt.

Uitspraak

27 januari 1989
Eersta Kamer
Rek.nr. 7393
Br.
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],
Wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: Mr. H.H. Barendrecht,
t e g e n
[de man],
Wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. R. Laret.
1. Het geding in feitelijke instanties
Op 1 juni 1987 heeft verzoekster tot cassatie, nader te noemen de vrouw, zich gewend tot de Rechtbank te 's-Hertogenbosch met het verzoek tot wijziging van het vonnis van deze Rechtbank van 5 juli 1985, waarbij tussen de vrouw en verweerder in cassatie, nader te noemen de man, de echtscheiding werd uitgesproken, in dier voege dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud wordt bepaald op ƒ. 1.500,-- per maand.
Nadat de man tegen dat verzoek verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij beschikking van 21 oktober 1987 het verzoek toegewezen.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij beschikking van 24 maart 1988 heeft het Hof de beschikking van de Rechtbank vernietigd en het verzoek alsnog afgewezen.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Van Soest strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Zich beroepend op een wijziging van omstandigheden als bedoeld in art. 1:401 lid 1 BW heeft de vrouw wijziging verzocht van het vonnis van de Rechtbank van 5 juli 1985, bij welk echtscheidingsvonnis de alimentatievordering aan haar was ontzegd.
Deze ontzegging berustte, kort weergegeven, op de grond dat de vrouw, die als groot aandeelhoudster en als zaakvoerster bij de vennootschap naar Belgisch recht [A] ‘’het heft volledig in handen’’ had, niet aannemelijk had gemaakt dat zij geen inkomsten had, noch dat zij zich in redelijkheid geen inkomsten zou kunnen verwerven.
In het onderhavige geding heeft de vrouw aangevoerd dat de wijziging van omstandigheden is gelegen in de omstandigheid dat de vennootschap [A] op 9 april 1987 in staat van faillissement is gesteld.
Het Hof heeft het verzoek van de vrouw afgewezen op de grond dat de vrouw zich blijkens de processtukken steeds op het standpunt heeft gesteld dat zij nimmer inkomsten heeft ontvangen uit de vennootschap [A], zodat het faillissement niet als ‘’een relevante wijziging van omstandigheden’’ kan worden aangemerkt.
3.2 's Hofs oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor de beantwoording van de vraag of zich een wijziging van omstandigheden als bedoeld in art. 1:401 lid 1 heeft voorgedaan, had het Hof behoren uit te gaan van de omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld bij de rechterlijke uitspraak waarvan wijziging wordt verzocht, in plaats van de thans aangevoerde omstandigheden te toetsen aan hetgeen destijds, in het geding dat leidde tot die uitspraak, door de vrouw is aangevoerd maar door de rechter niet als vaststaand is aangemerkt.
Het middel is derhalve gegrond.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 maart 1988;
verwijst de zaak naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
compenseert de kosten van het geding in cassatie tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren Mrs. Bloembergen, als voorzitter, Haak en Roelvink, en in het openbaar uitgesproken door Mr. Hermans op
27 januari 1989.