ECLI:NL:HR:1989:AD0603

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 1989
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13429
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • M. Martens
  • A. de Groot
  • H. Hermans
  • J. Verburgh
  • P. Boekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van cassatie door de Hoge Raad in een geschil tussen een coöperatieve tuinbouwveiling en een Zwitserse rechtspersoon

In deze zaak heeft de Coöperatieve vereniging DE COÖPERATIEVE TUINBOUWVEILING ZALTBOMMEL EN OMSTREKEN B.A. (hierna: Zaltbommel) de rechtspersoon naar Zwitsers recht HELVETIA ONGEVALLEN (hierna: Helvetia) gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam. Zaltbommel vorderde een betaling van ƒ 39.412,- met wettelijke rente vanaf 22 augustus 1983. De Rechtbank heeft de vordering bij eindvonnis van 4 december 1985 afgewezen. Zaltbommel heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat bij arrest van 12 februari 1987 de vonnissen van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Tegen dit arrest heeft Zaltbommel cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft op 27 januari 1989 het beroep in cassatie verworpen. De in het cassatiemiddel aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal Asser strekte ook tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft Zaltbommel bovendien in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van Helvetia zijn begroot op ƒ 656,30 aan verschotten en ƒ 2.500,- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president Martens als voorzitter en de raadsheren De Groot, Hermans, Verburgh en Boekman. De uitspraak is openbaar gedaan door Mr. Hermans.

Uitspraak

27 januari 1989
Eerste Kamer
Nr. 13.429
S.J.
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de Coöperatieve vereniging DE COÖPERATIEVE TUINBOUWVEILING ZALTBOMMEL EN OMSTREKEN B.A.,
gevestigd te Zaltbommel,
EISERES tot cassatie,
advocaat: Mr. E.C.M. Schippers,
t e g e n
de rechtspersoon naar Zwitsers recht HELVETIA ONGEVALLEN,
gevestigd te Zwitserland,
kantoorhoudende te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: Mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie — verder te noemen Zaltbommel — heeft bij exploot van 16 januari 1984 verweerster in cassatie — verder te noemen Helvetia — gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd Helvetia te veroordelen tot betaling van ƒ. 39.412,--, met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 1983.
Nadat Helvetia tegen die vordering verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 27 februari 1985 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 4 december 1985 de vordering afgewezen.
Tegen deze vonnissen heeft Zaltbommel hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, waarna Helvetia incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
Bij arrest van 12 februari 1987 heeft het Hof de vonnissen van de Rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Zaltbommel beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Helvetia heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Asser strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Zaltbommel in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Helvetia begroot op ƒ. 656,30 aan verschotten en ƒ. 2.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Martens als voorzitter en de raadsheren De Groot, Hermans, Verburgh en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door Mr. Hermans op
27 januari 1989.