Uitspraak
Eerste Kamer
Rek.nr. 7451
AP/PN
handelende onder de naam
" [A] ",
f139.966,42 per jaar exclusief verschuldigde B.T.W., bij vooruitbetaling te voldoen in termijnen van een maand, welk bedrag jaarlijks per 1 december, voor het eerst in 1984, moet worden gewijzigd overeenkomstig het dan geldende prijsindexcijfer van het CBS voor de gezinsconsumptie.
f131.492,52, althans op
f105.327,28, althans, overeenkomstig het wettelijk criterium, op een hoger bedrag dan het thans verschuldigde. Bij beschikking van 23 juli 1986 heeft de Kantonrechter de huurprijs met ingang van 1 juli 1984 vastgesteld op
f89.713,62 (exclusief B.T.W.) per jaar, jaarlijks, voor het eerst per 1 juli 1985, te indexeren als bepaald in artikel 4 lid 2 van het contract tussen partijen.
f85.641,05 exclusief B.T.W. per jaar, jaarlijks, voor het eerst op 1 juli 1985, te indexeren als bepaald in artikel 4 lid 2 van het contract tussen partijen.
f20.000,-- voor het eerste jaar,
f25.000,-- voor het tweede jaar en
f30.000,-- telkens voor het derde, vierde en vijfde jaar, terwijl vanaf het zesde jaar, in voorkomend geval, de C.B.S.-clausule voor gezinsconsumptie zal worden toegepast. [verzoeker] heeft de opties tot verlenging uitgeoefend, zodat de huur doorliep tot en met 30 november 1986. In bet onderhavige geding heeft [verweerster] bij rekest van 26 juni 1984 aan de Kantonrechter verzocht op de voet van art. 1632a, lid 1, aanhef en sub a, BW de huurprijs, inmiddels bedragende
f50.109,72, met ingang van 1 juli 1984 nader vast te stellen, als hierboven onder 1 nader aangegeven. Daarop is door de Kantonrechter en vervolgens in hoger beroep door de Rechtbank beslist als onder 1 vermeld.
a.
amet zoveel woorden tot uitdrukking is gebracht en wordt bevestigd door de wetsgeschiedenis, aangehaald in de conclusie van het Openbaar Ministerie onder 2.13, 2.15 en 2.23-2.25 - partijen niet bij overeenkomst de mogelijkheid van huurprijsvaststelling overeenkomstig dat artikel kunnen uitsluiten.
Onderdeel 6 voert aan, dat de rechter bij de toepassing van art. 1632
averplicht is uit te gaan van de door partijen overeengekomen "subjectieve huurprijs, de "basishuurprijs"", en de huurprijzen van vergelijkbare bedrijfsruimten pas in de vergelijking mag betrekken na toepassing van een correctie ter zake van de door partijen bij hun overeenkomst bewust aanvaarde afwijking van de prijzen van vergelijkbare bedrijfsruimten. Dit betoog miskent dat, zoals wordt bevestigd door de wetsgeschiedenis, aangehaald in de conclusie van bet Openbaar Ministerie onder 2.22, art. 1632
ade rechter de vrijheid laat bij de beoordeling van het verzoek rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van het geval, daaronder begrepen die welke betreffen de wijze van totstandkoming van het door partijen omtrent de huurprijs overeengekomene. Met die vrijheid is een verplichting als door het onderdeel bepleit niet te verenigen.
Onderdeel 8 faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag: de Rechtbank oordeelde immers - anders dan het onderdeel tot uitgangspunt neemt - dat zij geen rekening mag houden met de bovenbedoelde omstandigheden.
aniet eerder kan ingaan dan op de dag waarop de rechter omtrent de wijziging beslist, is het niet juist. De rechter is slechts in zoverre in zijn vrijheid omtrent de ingangsdatum beperkt, dat hij de wijziging niet eerder kan doen ingaan dan op de dag, volgende op het eind van de eerste door partijen bepaalde periode, en bovendien niet eerder dan op de dag van indiening van het verzoekschrift.
aniet later kan ingaan dan op de dag, volgend op die van indiening van het oorspronkelijk verzoek, is zij blijkens het zo juist overwogene uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover zij niet van die opvatting is uitgegaan, maar heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval 1 juli 1984 de juiste ingangsdatum is, heeft zij ten onrechte nagelaten dat oordeel te motiveren tegenover de stellingen van [verzoeker] in het kader van zijn zesde grief, als weergegeven in onderdeel 18 van het middel. Uit een en ander volgt, dat de onderdelen 16 en volgende, voor zover over een en ander klagende, gegrond zijn en voor het overige geen behandeling behoeven.
aziet alleen op verbeteringen die, in de verhouding van de huurder tot de verhuurder, ten laste van eerstgenoemde zijn aangebracht zonder dat hem de gemaakte kosten direct of indirect door de verhuurder zijn vergoed.
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] begroot opƒ 550,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris;
13 oktober 1989.