Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Zij heeft de volgende middelen van cassatie voorgesteld:
‘’I. Schending van het recht in het bijzonder van artikel 9 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 doordat het Hof voorbij is gegaan aan de in dat artikel neergelegde bepaling dat de in een kalenderjaar genoten winst wordt bepaald volgens goed koopmansgebruik.
Toelichting:
Toen op 21 december 1979 het dividend van US $ 20 miljoen aan [X] werd toegekend stond vast dat [B] (en haar dochteronderneming [C] ) niet voldoende liquiditeiten hadden om het dividend uit te keren.
Dit feit was alle betrokken vennootschappen bekend. Het was eveneens bij alle betrokken vennootschappen bekend dat het dividend zou worden voldaan uit de opbrengst van verkoop van boorinstallaties door [C]
Daarover bestaat ook geen geschil.
Belanghebbende is van oordeel, dat zij onder deze omstandigheden de dividendvordering niet eerder als vrucht van haar aandelenbezit in [B] in haar fiscale balans diende op te nemen dan op het tijdstip waarop de installaties door [C] zouden zijn verkocht, gelet op de relatie tussen die verkoop en de dividendbetaling.
Omdat het tijdstip van verkoop van de installaties niet vaststond, zou belanghebbende overeenkomstig het voorzichtigheidsprincipe hebben gehandeld door de dividendvordering niet reeds in december 1979 doch eerst in december 1980 als winst te verantwoorden.
Belanghebbende heeft weliswaar de dividendvordering in 1979 als (vrijgestelde) winst verantwoord, doch deze keuze heeft over 1979 geen onherroepelijke fiscale gevolgen gehad.
II. Schending van het recht in het bijzonder van artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en artikel 17 WARB.
Toelichting:
Indien de Hoge Raad, evenals het Hof van oordeel mocht zijn, dat de dividendvordering reeds in december 1979 diende te worden geactiveerd komt de uitspraak van het Hof in strijd met artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en artikel 17 WARB.
Het Hof heeft immers feitelijk vastgesteld dat:
‘’’’In verband met wijzigingen in de Duitse fiscale wetgeving heeft [C] een interim-dividend van US $ 20 miljoen gedeclareerd en heeft [B] op 21 december 1979 een interim-dividend tot een gelijk bedrag gedeclareerd, vooruitlopend op verkopen binnen het concern van boorinstallaties door [C] , welke verkopen [C] in staat zouden stellen tot uitbetaling van het door haar gedeclareerde dividend aan [B] , waarna [B] het door haar gedeclareerde dividend aan belanghebbende kon uitbetalen’’’’.
Het Hof overweegt omtrent het geschil:
‘’’’Nu de inspecteur heeft aangevoerd dat [B] door middel van een lening bij een concernmaatschappij of een derde de gelden had kunnen aantrekken om het dividend reeds in december 1979 te kunnen uitkeren en belanghebbende het tegendeel onvoldoende heeft waargemaakt, deed zich immers - anders dan belanghebbende stelt - niet de situatie voor dat het dividend na de toekenning daarvan ten gevolge van een met de deelneming verband houdende oorzaak niet naar belanghebbende had kunnen worden overgemaakt’’’’.
Zulks ten onrechte.
Van belang is niet, zoals het Hof stelt in zijn overweging omtrent het geschil, wat partijen hadden kunnen doen. Van belang is wat de betrokken vennootschappen beoogden, te weten uitkering van dividend in contanten nadat de boorinstallaties zouden zijn verkocht. Zolang die verkoop niet was geschied was er sprake van een met de deelneming verband houdende oorzaak ten gevolge waarvan het dividend niet (direct) kon worden uitgekeerd.
Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad de dato 20 april 1977, gepubliceerd onder BNB 1977/162 moet worden geconcludeerd dat zolang een dergelijke, met de deelneming verband houdende oorzaak zich voordoet, koersfluctuaties op een dividendvordering zijn vrijgesteld op grond van artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Nu het Hof in deze anders heeft beslist heeft het artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 geschonden althans verkeerd toegepast.
Door zijn uitspraak te baseren op de enkele overweging, dat belanghebbende anders had kunnen handelen dan zij in feite heeft gedaan, heeft het Hof bovendien zijn uitspraak niet dan wel onvoldoende met redenen omkleed''.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.