Hoge Raad der Nederlanden
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: Mr. G.E.M. Later,
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. J.L.W. Sillevis Smitt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie — verder te noemen [verweerder] — heeft bij exploot van 9 december 1983 eiser tot cassatie — verder te noemen [eiser] — te zamen met [betrokkene 1] , na daarvoor toestemming te hebben verkregen van de President van de Rechtbank, op verkorte termijn gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage, en gevorderd — kort samengevat — dat de Rechtbank:
1. [eiser] en [betrokkene 1] zal veroordelen tot nakoming van de verplichting tot juridische levering van het Herenhuis met erf, plaatselijk bekend gemeente [plaats] , [a-straat 1] en kadastraal bekend gemeente [plaats] sectie [A] nummer [001] en hen te gebieden daartoe te verschijnen bij notaris [betrokkene 2] , [b-straat 1] te [plaats] op een door deze te bepalen tijd en plaats teneinde alsdan aldaar mee te werken aan het passeren van de betrekkelijke transportakte, en
2. zal bepalen, dat, indien [eiser] en [betrokkene 1] — of één hunner — op genoemde tijd en plaats niet zouden verschijnen, of verschenen zijnde, mochten weigeren aan het betrekkelijke transport mee te werken, een door de Rechtbank aan te wijzen vertegenwoordiger namens [eiser] en/of [betrokkene 1] zal laten optreden teneinde het genoemde onroerend goed vrij van hypotheken en beslagen aan [verweerder] te leveren, en subsidiar [verweerder] te machtigen om, indien [eiser] en/of [betrokkene 1] op genoemde tijd en plaats niet zouden verschijnen, of, verschenen zijnde, mochten weigeren aan het betrekkelijke transport mee te werken, het te dezen te wijzen vonnis in de plaats te doen stellen van de wilsverklaring(en) van gedaagden, dan wel één hunner, in de akte van overdracht,
3. voor recht zal verklaren, dat de aldus opgemaakte transportakte rechtsgeldig in de daartoe bestemde openbare registers kan worden overgeschreven.
Nadat [eiser] tegen die vordering verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij vonnis van 19 september 1984, [eiser] en [betrokkene 1] veroordeeld tot nakoming van de verplichting tot juridische levering van het in de inleidende dagvaarding omschreven onroerend goed en daartoe te verschijnen bij notaris [betrokkene 2] , [b-straat 1] te [plaats] op een door deze te bepalen tijd en plaats ten einde alsdan aldaar mee te werken aan het passeren van de betrekkelijke transportakte, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 30 mei 1986 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank vernietigt, voor zover daarbij het door [verweerder] in de inleidende dagvaardingen onder 2, subsidiair en onder 3 gevorderde is afgewezen en [verweerder] gemachtigd om, indien [eiser] en [betrokkene 1] — of één hunner — niet zouden verschijnen voor voornoemde notaris, ten einde mee te werken aan het passeren van de transportakte met betrekking tot het in de inleidende dagvaarding omschreven onroerend goed, dan wel, verschenen zijnde, mochten weigeren aan het betrekkelijke transport mede te werken, het door de Rechtbank te 's-Gravenhage op 19 september 1984 tussen partijen gewezen vonnis, waarbij zij daartoe werden veroordeeld, in de plaats te doen stellen van de wilsverklaringen van [eiser] en/of [betrokkene 1] in de notariele akte van levering en verklaard voor recht, dat de aldus opgemaakte transportakte rechtsgeldig in de daartoe bestemde registers kan worden overgeschreven, en heeft het Hof het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerder] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het Hof heeft de volgende omstandigheden vastgesteld:
- [eiser] en [betrokkene 1] , die destijds in gemeenschap van goederen met elkaar waren gehuwd, hebben op een datum vóór april 1975 het — niet door hen bewoonde — woonhuis aan de [a-straat 1] te [plaats] voor een bedrag van ƒ. 160.000,-- aan [verweerder] verkocht, welke verkoop voor wat betreft [eiser] , aan wie surséance van betaling was verleend, plaatsvond met medewerking c.q. bijstand van zijn bewindvoerder [betrokkene 3] ;
- op 8 april 1975 is ten overstaan van notaris [betrokkene 4] te [plaats] een akte verleden, waarmede beoogd werd voornoemd pand aan [verweerder] te leveren;
- [verweerder] heeft bij die gelegenheid de koopsom ad ƒ. 160.000,-- volledig voldaan;
- [verweerder] is vervolgens, nadat het pand ingrijpend was verbouwd, in 1976 in dit pand gaan wonen en heeft daarin tevens zijn praktijk — van neuroloog — gevestigd;
- het huwelijk van [eiser] en [betrokkene 1] is in 1976 door echtscheiding ontbonden en de gemeenschappelijke boedel is nog niet gescheiden en gedeeld;
- in 1981 is aan het licht gekomen dat de met voormelde akte beoogde levering van het bewuste pand aan [verweerder] niet rechtsgeldig had plaatsgevonden, omdat bij het verlijden van die akte slechts [betrokkene 3] in zijn genoemde hoedanigheid als verkoper was opgetreden en [eiser] en [betrokkene 1] niet waren verschenen of zich hadden laten vertegenwoordigen;
- [eiser] is tot op heden niet bereid gebleken alsnog zijn medewerking te verlenen aan rechtsgeldige levering van het onroerende goed aan [verweerder] , dit ondanks het door de President van de Rechtbank te 's-Gravenhage op 29 januari 1982 tussen [verweerder] als eiser en [eiser] als gedaagde in kort geding gewezen vonnis, waarbij [eiser] werd veroordeeld bedoelde medewerking te verlenen op straffe van een dwangsom van ƒ. 350,-- voor elke dag dat hij in gebreke mocht blijven aan die veroordeling te voldoen, en ondanks de betekening van dit vonnis op 8 maart 1982 aan [eiser] in persoon;
- [eiser] heeft te kennen gegeven een dergelijke medewerking ook in de toekomst niet te zullen verlenen en niet voor vonnissen, dwangsommen of gijzeling te zullen zwichten;
- de woon- en/of verblijfplaats van [betrokkene 1] zijn onbekend en van haar kan derhalve evenmin medewerking aan de levering van het pand aan [verweerder] worden verwacht;
- [verweerder] heeft tengevolge van een en ander het betreffende pand niet in zijn praktijkvennootschap kunnen inbrengen en hem hangt in verband daarmede een belastingclaim boven het hoofd ten bedrage van ƒ. 468.635,--;
- [verweerder] — die inmiddels de 65-jarige leeftijd heeft overschreden — verkeert door dit alles voorts in de onmogelijkheid genoemde praktijk, die in het bewuste pand wordt uitgeoefend, te verkopen;
- het is voor [verweerder] niet mogelijk gebleken vermogensbestanddelen van [eiser] (en [betrokkene 1] ) te achterhalen, zodat hij tot op heden zelfs niet enige genoegdoening heeft kunnen verkrijgen door executie van de ingevolge bovengenoemd vonnis inmiddels verbeurde dwangsommen.
3.2 Het Hof heeft geoordeeld — kort samengevat — dat onder deze omstandigheden reële executie van een rechterlijke beslissing, waarbij de verplichting van [eiser] en [betrokkene 1] tot levering van het onderhavige onroerende goed wordt vastgesteld en zij tot medewerking aan die levering worden veroordeeld, mogelijk is in dier voege dat de ontbrekende, voor het tot stand komen van de levering vereiste wilsverklaringen van [eiser] en [betrokkene 1] in de betreffende akte vervangen kunnen worden door die rechterlijke beslissing, waarbij het hof kennelijk voor ogen heeft gestaan dat die akte tezamen met dat vonnis ter voldoening aan het bepaalde in art. 671 BW in de openbare registers zal worden overgeschreven en dat daardoor de levering rechtsgeldig tot stand zal komen. Tegen dit oordeel richt zich het middel.
3.3 Het middel faalt. 's Hofs opvatting is juist. Reële executie van een veroordeling tot levering van een onroerend goed kan inderdaad op boven weergegeven wijze plaatsvinden met dien verstande dat uit de te zamen met de akte over te schrijven uitspraak moet blijken van het in de plaats stellen van die uitspraak voor de verklaring van de veroordeelde(n) en dat, zo dit, zoals hier, slechts uit het in hoger beroep gewezen arrest blijkt, ook dit arrest ter overschrijving in de registers aangeboden dient te worden.
Mede in aanmerking genomen dat in de huidige wetgeving wettelijke waarborgen als vervat in art. 3.11.4
anieuw BW ontbreken, verdient bij dit alles aandacht dat de rechter die deze wijze van tenuitvoerlegging toestaat tot taak heeft na te gaan of in de gegeven omstandigheden voldoende gewaarborgd is dat de gerechtvaardigde belangen van de veroordeelde(n) — van wie er hier één is gedagvaard als zonder bekende woon- of verblijfplaats — niet in het gedrang komen. Het hof heeft zulks evenwel niet miskend, zoals blijkt uit zijn hiervoor onder 3.1 weergegeven vaststellingen, alsook uit zijn hiervoor onder 1 weergegeven beslissing, waarin besloten ligt dat, alvorens tot reële executie als voormeld wordt overgegaan, niet alleen betekening aan beide veroordeelden op de voet van art. 430 lid 3 Rv. dient plaats te hebben gevonden, doch hun ook een laatste gelegenheid dient te zijn geboden om vrijwillig aan de leveringsakte mede te werken, van welk gelegenheid bieden tezamen met het uitblijven van die medewerking in die akte melding zal moeten worden gemaakt.
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ. 456,30 aan verschotten en ƒ. 2.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Snijders als voorzitter en de raadsheren Martens, Bloembergen, Roelvink en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door Mr. Martens op
3 april 1987.