Uitspraak
Eerste Kamer
Rek.nr. 7083
HV
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: Mr. R.V. Kist,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Leijten strekt tot verwerping van het beroep.
aaan de Kantonrechter gedaan verzoek om de huurprijs nader vast te stellen. Bij toepassing van het tweede lid van laatstgenoemde bepaling heeft de Kantonrechter - op het voetspoor van het hem door de Bedrijfshuuradviescommissie van de Kamer van Koophandel te 's-Gravenhage uitgebrachte advies - als "vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse" aangemerkt twee winkelpanden en twee horecapanden.
- (A) vastgesteld, kort gezegd, dat de onderhavige bedrijfsruimte destijds is verhuurd als horecabedrijfsruimte en wel - kennelijk in verband met haar daartoe geëigende bouwkundige indeling - voor een huurprijs die aanzienlijk lager was dan de huurprijs die toen gold voor overigens vergelijkbare bedrijfsruimte (dat is: bedrijfsruimte waarin het winkelbedrijf wordt uitgeoefend en die, behalve wat bouwkundige indeling betreft, met de litigieuze vergelijkbaar is), alsmede dat voor de litigieuze bedrijfsruimte een huur op het niveau van zulke overigens vergelijkbare bedrijfsruimte in het economisch verkeer nog steeds niet haalbaar is;
- (C) alvorens daaromtrent definitief te oordelen, nader advies gevraagd van voormelde Bedrijfshuuradvies commissie.
a, tweede lid, verschillen in bestemming enkel dan in aanmerking mogen worden genomen indien zij tot uitdrukking komen in de "bouwkundige gedaante" van de betrokken bedrijfsruimten, aldus moet worden toegepast dat in beginsel uitsluitend rekening valt te houden met de werkelijke, niet met de mogelijke bouwkundige gedaante. In dit oordeel ligt, zoals de Rechtbank ter motivering van het passeren van voormeld bewijsaanbod aan het slot van haar rechtsoverweging 2.4 doet uitkomen, besloten dat voor haar beslissing niet van belang was of aan een bouwkundige ingreep als daarbij bedoeld al dan niet "noemenswaardige kosten" verbonden zouden zijn, zodat dit aanbod "niet (...) ter zake dienende" was.
avoor de vraag of sprake is van vergelijkbare bedrijfsruimte, verschillen in bestemming enkel dan in aanmerking mogen worden genomen indien zij tot uitdrukking komen in de "bouwkundige gedaante” van de betrokken bedrijfsruimten, vindt zijn rechtvaardiging daarin dat met het door deze bepaling nagestreefde doel niet strookt ten nadele van de verhuurder van een bedrijfsruimte die, wat haar bouwkundige gedaante betreft, kan dienen om daarin een lucratief bedrijf uit te oefenen dat een hoge huur kan opbrengen, gewicht te hechten aan de niet voor zijn rekening komende omstandigheid dat zijn huurder verkiest in die ruimte een andersoortig, minder winstgevend bedrijf te voeren. Omgekeerd dient echter, wanneer een bedrijfsruimte, wat haar bouwkundige gedaante betreft, geëigend is om daarin een bepaald soort bedrijf uit te oefenen en zij ook als zodanig is verhuurd, in beginsel niet ten nadele van de huurder te strekken de voor rekening van de verhuurder komende omstandigheid dat die bedrijfsruimte door een wijziging in die bouwkundige gedaante geschikt kan worden gemaakt om daarin een andersoortig bedrijf uit te oefenen dat een hogere huur kan opbrengen. Dit laatste kan mogelijk anders liggen indien de bouwkundige ingreep die voor zulk een wijziging is vereist, valt te verwaarlozen, maar dáárvan is, naar de Rechtbank begrijpelijkerwijs heeft geoordeeld, te dezen in elk geval geen sprake.
astrokende uitkomst zou leiden, indien daarbij meer bedoelde winkelpanden "met het aanbrengen van een korrektie op de huurprijzen daarvan" in aanmerking zouden worden genomen. De motiveringsklacht aan het slot van het middel faalt derhalve eveneens.
6 maart 1987.