Uitspraak
20 november 1987.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een orthopedisch chirurg, verweerder, voor schade die eiseres heeft geleden na een operatie aan haar rechter heup. Eiseres heeft de chirurg gedagvaard, stellende dat de schade het gevolg is van een medische kunstfout. De Rechtbank te Groningen heeft de vordering van eiseres afgewezen, en het Gerechtshof te Leeuwarden heeft dit vonnis bekrachtigd. Eiseres heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank en het Hof ten onrechte hebben aangenomen dat de zenuwbeschadiging slechts kan zijn ontstaan door een van de drie in het rapport van de orthopedisch chirurg genoemde oorzaken. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad stelt dat de bewijslast niet alleen op de patiënt rust, maar dat de arts ook voldoende feitelijke gegevens moet verstrekken ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van de patiënt.
De Hoge Raad concludeert dat het Hof onvoldoende aandacht heeft besteed aan het betoog van eiseres over de operatietechniek van verweerder en de risico's van thermisch-chemische inwerking van het botcement. Dit aspect is cruciaal voor de beoordeling of er sprake is van een kunstfout. De Hoge Raad vernietigt het arrest en veroordeelt verweerder in de kosten van het geding in cassatie.