Uitspraak
18 september 1987.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de rechtsvraag of de aanspraak van de eiseres, voortvloeiend uit haar wettelijk voorrecht als verkoper, prevaleert boven de aanspraak van de verweerster, die zekerheidseigendom heeft verkregen over een partij grondnoten. De eiseres, een vennootschap naar Engels recht, had in oktober 1982 70 ton Chinese grondnoten verkocht aan A, die op 1 februari 1983 failliet ging. Van de 1400 balen grondnoten bleven er 398 onbetaald bij B liggen. A had deze 398 balen aan de verweerster overgedragen als zekerheid voor vorderingen. De zaak kwam voor de Hoge Raad na een eerdere uitspraak van het Gerechtshof, dat de vordering van de eiseres had afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de verweerster, door de houderschap van B te veranderen, de eigendom van de grondnoten had verworven, en dat dit de aanspraak van de eiseres niet kon ondermijnen. De Hoge Raad bevestigde dat de zekerheidsoverdracht aan de verweerster rechtsgeldig was en dat de eiseres haar voorrecht niet kon uitoefenen, omdat de goederen zich niet meer in handen van A bevonden. De Hoge Raad verwierp het beroep van de eiseres en veroordeelde haar in de proceskosten.