Uitspraak
Eerste Kamer
Nr. 12.938
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: Mr. J. Wuisman,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. E. Grabandt.
3. [eiseres] verboden de leveranties aan [verweerder] afhankelijk te stellen van betaling door [verweerder] vooraf en de zogenaamde Incasso-opdrachten te dier zake eerder aan de Bankgirocentrale B.V. in te sturen dan vier dagen na facturering aan [verweerder] , en
4. [eiseres] geboden, zolang de rechtsverhouding tussen partijen in stand blijft, [verweerder] op gelijke voet als de andere exploitanten van [eiseres] stations te laten deelnemen aan verkoop bevorderende acties, en
5. [eiseres] veroordeeld tot betaling van een dwangsom ten bedrage van f. 50.000,-- voor ieder handelen of nalaten in strijd met de hiervoor onder 1, 3, en 4 gegeven geboden en verboden of voor iedere dag gedurende welke wordt gehandeld of nagelaten in strijd met genoemde geboden en verboden, evenwel niet eerder dan dat deze uitspraak aan [eiseres] zal zijn betekend, met afwijzing van het meer of anders gevorderde.
Bij arrest van 8 augustus 1985 heeft het Hof
1. het vonnis in conventie en dat in reconventie - met uitzondering van het dictum onder 2 - waarvan beroep bekrachtigd, en
2. vernietigd het vonnis in reconventie waarvan beroep wat betreft het dictum onder 2, en
3. [eiseres] veroordeeld tot betaling in het jaar 1985 van een bedrag van f. 4.267,-- exclusief B.T.W. per maand aan [verweerder] , telkens op de vijftiende van de volgende maand en voor het eerst over de maanden januari, februari, maart en april 1985 binnen twee dagen na betekening van het arrest, en
4. afgewezen het in reconventie meer of anders gevorderde.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
[eiseres] is eigenares van de benzinepompinstallatie, bestaande uit een benzinepomp en de tot de installatie behorende ondergrondse reservoirs en pijpleidingen, aan de [a-straat 1] te [plaats] . Op 17 april 1962 hebben [eiseres] en [verweerder] vier contracten met elkaar gesloten: twee 'afnamecontracten' waarbij [verweerder] zich verplicht heeft uitsluitend van [eiseres] afkomstige brandstoffen te verkopen en jaarlijks vaste hoeveelheden benzine en gasolie van [eiseres] af te nemen, en [eiseres] zich heeft verbonden de benzinepompinstallatie aan [verweerder] in bruikleen af te staan; deze contracten zijn aangegaan voor twintig jaar, met - behoudens tijdige opzegging - stilzwijgende verlenging van telkens tien jaar; voorts een smeeroliecontract dat eveneens een exclusief afnamebeding bevat en is aangegaan voor twintig jaar met - behoudens tijdige opzegging - stilzwijgende verlenging van telkens een jaar, en tenslotte een exploitatiecontract dat het door [verweerder] verschuldigde exploitatierecht regelt en mede inhoudt dat [verweerder] het benzinestation mag gebruiken; een dergelijk contract is van jaar tot jaar opnieuw gesloten, laatstelijk op 5 dec. 1983 voor het jaar 1984.
Onderdeel B 1 deelt het lot van onderdeel A.
's Hofs zojuist weergegeven oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn niet onvoldoende gemotiveerd. De subonderdelen a en b falen dus.
Ook subonderdeel c is tevergeefs voorgesteld. Het Hof heeft kennelijk op grond van de aard van de gevorderde voorziening - betaling van een bedrag per maand gedurende het jaar 1985 - en het ontbreken van aanwijzingen in andere zin In de gedingstukken aangenomen dat aan het vereiste van een spoedeisend belang van [verweerder] daarbij Is voldaan. Het heeft voorts klaarblijkelijk geoordeeld dat, in aanmerking genomen de voortzetting van de relatie tussen partijen en de verwevenheid van de onderhavige betalingsverplichting met het geheel van de hier aan de orde zijnde rechten en verplichtingen, het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling niet zodanig is dat het opweegt tegen het spoedeisend belang van [verweerder] bij de gevraagde voorziening. Anders dan in het subonderdeel wordt aangevoerd heeft het Hof, aldus oordelend, niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.