ECLI:NL:HR:1987:AC9752

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 maart 1987
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
81 063
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Bronkhorst
  • J. de Waard
  • H. Keijzer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor losgebroken Dobermann Pinschers en zorgplicht van de eigenaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 1987 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch. De verdachte, een vrouw die eigenaar was van twee Dobermann Pinschers, was eerder door de Rechtbank veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis, en de verbeurdverklaring van haar honden. Dit vonnis was het gevolg van een incident waarbij de honden losgebroken waren en schade hadden veroorzaakt op het terrein van twee buren. De verdachte stelde dat zij niet verantwoordelijk was voor het loslopen van de honden, omdat zij op dat moment acht maanden zwanger was en niet in staat was om de honden onder controle te houden.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank de zorgplicht van de verdachte niet correct had geïnterpreteerd. De term 'zorgen' in de Politieverordening van de gemeente diende subjectief te worden opgevat, wat betekent dat de eigenaar van de honden alleen verantwoordelijk kan worden gehouden als er bewijs is dat zij tekort is geschoten in haar zorgplicht. De Hoge Raad concludeerde dat de Rechtbank niet voldoende had onderbouwd waarom de honden verbeurd verklaard werden, ondanks de waarde van de honden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechters om zorgvuldig om te gaan met de interpretatie van zorgplichten en de omstandigheden van de verdachte in zaken die betrekking hebben op dieren en de verantwoordelijkheid van hun eigenaren.

Uitspraak

17 maart 1987
Strafkamer
nr. 81.063
MH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 9 juni 1986 In de strafzaak tegen:
[verzoekster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Eindhoven van 11 oktober 1985 - de verdachte ter zake van 1. en 2., telkens opleverende: "overtreding van een bij artikel 29 aanhef en onder b van de Politieverordening voor de gemeente [plaats] gegeven voorschrift", beide feiten in voortgezette handeling gepleegd, veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met verbeurdverklaring van de In- beslaggenomen twee honden van het ras Dobermann Pinscher.
2. Het cassatieberoep
Het beroep Is Ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Mr. G. Spong, advocaat te 1s-Gravenhage, de navolgende middelen van cassatie voorgesteld:
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 350,359, 425 Sv. geschonden doordien de Rechtbank aan het in de tenlastelegging voorkomende begrip "zorgen", welke geacht moet worden aldaar te zijn gebezigd in de ‘zin van art. 29 aanhef en onder b van de Politieverordening van de Gemeente , een met dat wettelijk voorschrift strijdige betekenis heeft toegekend, althans doordien het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
Op grond hiervan heeft de Rechtbank niet beraadslaagd en beslist op de grondslag van de tenlastelegging, althans is de bewezenverklaring niet voldoende met redenen omkleed.
Overeenkomstig de uitleg die aan een zorgplicht in verschillende andere wettelijke regelingen is gegeven moet worden aangenomen dat de term "zorgen" in subjectieve zin met een objectivering naar boven moet worden opgevat. (vgl. de zorgplicht in de Veiligheidswet, thans Arbo-wet en de Leerplichtwet.)
Op grond hiervan kan van rekwirante pas dan gezegd worden dat zij haar zorgplicht te dezer zake niet is nagekomen, indien uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat zij tekort is geschoten in het "redelijkerwijze te vorderen" toezicht op haar honden.
Klaarblijkelijk heeft de Rechtbank de hierbedoelde zorgplicht in objectieve zin opgevat, zulks ten onrechte, zodat.zij niet heeft beraadslaagd en beslist op de grondslag van de telastelegging.

Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 358, 359, 425 Sv. geschonden doordien de Rechtbank niet uitdrukkelijk heeft beslist op het door rekwirante in hoger beroep gevoerd verweer inhoudende "beide honden zijn vervolgens losgebroken" en het daarmee overeenstemmende verweer van haar raadsman, welke verweren bezwaarlijk anders vallen te verstaan dan als een beroep op afwezigheid van alle schuld. Het vonnis is op grond hiervan niet voldoende met redenen omkleed.

Toelichting1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft rekwirante verklaard zoals is weergegeven in het middel.
2. Blijkens de pleitnotities van de raadsman van rekwirante is voorzover hier van belang betoogd:
"Het weglopen van de honden was een ongeluk"
" [verzoekster] werd volkomen verrast door de reactie van de honden op de plotselinge verschijning van een kat."
3. Vorenweergegeven verweren behelzen evident een beroep op afwezigheid van alle schuld, aangezien het algemeen bekend is dat honden bij het waarnemen van (vreemde) katten dikwijls zodanig reageren, dat zij niet of nauwelijks in toom te houden zijn.
Gelet op het feit dat het hier geen schoothondjes, maar dobermann-pinchers betreft kan er niet aan getwijfeld worden dat het verweer van rekwirante en haar raadsman er op neerkwam dat zij fysiek niet in staat was aan haar zorgverplichting te kunnen voldoen.
Dit is een beroep op afwezigheid van alle schuld en ten onrechte heeft de Rechtbank verzuimd hierop te beslissen.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Leijten heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ten einde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
4.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
1. zij op 21 juli 1985 in de gemeente [plaats] , als rechthebbende op honden
-van het: ras Dobermann Pinscher- niet heeft voldaan aan haar verplichting ervoor te zorgen, dat die honden niet losliepen op het terrein van een ander zonder diens toestemming, immers liepen genoemde honden -waarop zij, verdachte, rechthebbende was- toen en daar los op het terrein (te weten in de achtertuin van perceel [a-straat 1] ) van [benadeelde 1] , zonder dat die [benadeelde 1] daartoe toestemming had gegeven;
2. zij op 21 juli 1985 in de gemeente [plaats] , als rechthebbende op honden -van het ras Dobermann Pinscher- niet heeft voldaan aan haar verplichting ervoor te zorgen, dat die honden niet losliepen op het terrein van een ander zonder diens toestemming, immers liepen genoemde honden -waarop zij, verdachte, rechthebbende was- toen en daar los op het terrein (te weten in de achtertuin van perceel [a-straat 2] ) van [benadeelde 2] e.v. [benadeelde 3] , zonder dat genoemde [benadeelde 2] e.v. [benadeelde 3] daartoe toestemming had gegeven.
4.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen, waarvan de Inhoud Is weergegeven In de navolgende overwegingen van de Rechtbank:
Overwegende, dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard:
met betrekking totdc sub 1 en 2 telasteoeleqde feiten:
dat zij op 21 juli 1985 in de gemeente [plaats] haar beide honden van het ras
Dobermann Pinscher heeft uitgelaten;
dat beide honden vervolgens zijn losgebroken;
dat voornoemde honden haar eigendom zijn en zij derhalve rechthebbende op die honden is;
dat zij weet dat de honden niet los mogen lopen;
Overwegende, dat een ambtsedig proces-verbaal nr. 210785/1210a/0252 d.d.
31 juli 1985 opgemaakt door [verbalisant] , hoofdagent van gemeentepolitie te Eindhoven, onder meer inhoudt, zakelijk weergegeven;
met betrekking tot hat sub 1 telastegelegde feit:
als verklaring van
[benadeelde 1]aan verbalisant:
dat hij te [plaats] woont aan de [a-straat 1] ;
dat op 21 juli 1985 twee honden van het ras Dobermann Pinscher in de achtertuin van voornoemd perceel zijn geweest, terwijl hij aan niemand toestemming had gegeven om voornoemde honden in zijn achtertuin te laten lopen;
met betrekking tot het sub 2 telastegelegde feit:
als verklaring van
[benadeelde 2]aan verbalisant:
dat zij gehuwd is met [benadeelde 3] en de woning aan de [a-straat 2] te [plaats] bewoont;
dat op 21 juli 1985 twee honden van het ras Dobermann Pinscher in de achtertuin van voornoemd perceel zijn geweest, terwijl zij aan niemand toestemming had gegeven om voornoemde honden in haar achtertuin te laten lopen;
met betrekking tot de sub 1 en 2 telastegelegde feiten:
Overwegende, dat een ambtsedig proces-verbaal nr. 210785/1210/0010 d.d. 21 juli 1985 opgemaakt door een tweetal daartoe bevoegde en in dat proces-verbaal genoemd verbalisanten van de gemeentepolitie Eindhoven, onder meer inhoudt, zakelijk weergegeven:
als relaas van verbalisanten:
dat zij op 21 juli 1985 onder [verzoekster] twee honden van het ras Dobermann Pinscher inbeslag hebben genomen.
5. Gevoerde verweren
5.1.
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank van 27 mei 1986 heeft de verdachte aldaar In aansluiting op haar hiervoren onder 4.2 weergegeven verklaring nog verklaard:
De honden had ik aangelijnd, maar nadat zij aan kat hadden gezien zijn ze losgebroken.
Ik kon ze niet meer houden. Ik was toen acht maanden zwanger.
In de auto heb ik de halsbanden van de honden losgedaan.
Omdat de honden zijn verbeurdverklaard door de Kantonrechter ben ik in hoger beroep gekomen.
Ik vind het wel erg dat de honden konijnen hebben doodgebeten. Ik heb tevoren nooit problemen met mijn honden gehad.
Ik heb gezegd dat ik de schade aan de mensen zou vergoeden, maar ik heb er niets meer van gehoord.
Als ik de honden terugkrijg, dan zal ik ze wel een voor een uitlaten.
Ik ben erg aan de honden gehecht en wil ze graag terug hebben.
Blijkens gemeld proces-verbaal heeft verdachtes raadsman met betrekking tot het los lopen van de honden aangevoerd:
Het is niet zo dat [verzoekster] makkelijk zou denken over het los laten lopen van de honden. Het weglopen van de honden was een ongeluk. [verzoekster] werd volkomen verrast door de reactie van de honden op de plotselinge verschijning van een kat. Toen de honden zich losgerukt hadden was het kwaad geschied en was er niets meer aan te doen.
5.2.
Met betrekking tot de strafoplegging heeft verdachtes raadsman blijkens meergemeld proces-verbaal ter terechtzitting aangevoerd:
Volgens art.. 136 van de politieverordening kan een geldboete van ten hoogste f 300,-- worden opgelegd. Blijkens art. 23 lid 6 Sr. kon derhalve maximaal een geldboete van de eerste categorie, een geldboete van f 500,-- worden opgelegd.
(...)
De honden zijn rashonden met een waarde van naar schatting f 1000,-- tot f 2000,-- per stuk, tezamen derhalve met een waarde tussen f 2000,-- en f 4000,--. Blijkens art, 33 lid 2 Sr. is art. 24 Sr. ook van toepassing bij verbeurdverklaring, wat betekent dat de- Kantonrechter in het onderhavige geval rekening had moeten houden met de waarde van de honden, wat de Kantonrechter waarschijnlijk niet gedaan heeft.
Ook uit het oogpunt van beveiliging van de samenleving kan verbeurdverklaring bepaaldelijk niet noodzakelijk zijn, nu blijkens art. 29 lid 1 onder d van de politieverordening Burgemeester en Wethouders de mogelijkheid hebben [verzoekster] te verplichten de honden te voorzien van een doelmatige muilkorf of muilband indien deze op de weg komen. Voorzover de Rechtbank dat noodzakelijk mocht achten zou de Rechtbank die verplichting ook. in het kader van een bijzondere voorwaarde kunnen opleggen.
(...)
Conclusie:
een geldboete van ten hoogste f 500,--, indien deze f 500,-- bedraagt in termijnen te voldoen;
indien de Rechtbank een bijkomende straf of maatregel onvermijdelijk acht, een voorwaardelijke verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer, indien de Rechtbank dat noodzakelijk acht met een bijzondere voorwaarde dat de honden worden voorzien van een muilkorf.
6. Beoordeling van de middelen
6.1.
Kennelijk heeft de Rechtbank het hiervoren onder 5.1 weergegeven verweer opgevat - zoals zij het ook heeft kunnen opvatten - als een bestrijding van de telastegelegde feiten, voor zover daarin telkens aan de verdachte wordt verweten dat zij niet heeft voldaan aan haar verplichting ervoor te zorgen, dat de honden niet losliepen. De Rechtbank heeft dat verweer niet behoeven op te vatten als (bovendien) behelzende een beroep op een strafuitsluitingsgrond waaromtrent zij ingevolge het derde lid van art. 358 Sv. bepaaldelijk een beslissing diende te geven.
6.2. Klaarblijkelijk heeft de Rechtbank geoordeeld - zoals zij ook heeft kunnen oordelen - , dat de door en namens de verdachte gestelde feiten en omstandigheden er niet aan kunnen afdoen dat de verdachte Is tekortgeschoten ten aanzien van het inachtnemen van de voorzichtigheid welke In verband met de te dezen op haar rustende zorgplicht redelijkerwijze van haar moet worden gevergd, aangezien zij - hoewel zij acht maanden zwanger was - de beide honden van het ras Dobermann Pinscher tegelijk heeft uitgelaten, terwijl zij had behoren te voorzien dat die honden door van buiten komende oorzaken - zoals het plotseling tevoorschijn komen van andere dieren - onverhoeds met zoveel kracht zouden trachten los te komen, dat zij dit laatste niet zou kunnen voorkomen zonder zichzelf en het kind waarvan zij zwanger was ernstig in gevaar te brengen.
6.3. De Rechtbank heeft niet doen blijken te zijn uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent de in de telastelegging en in artikel 29 van de Politie-verordening van de gemeente [plaats] bedoelde zorgplicht. Mitsdien kan niet worden gezegd dat de Rechtbank - zoals het eerste middel stelt - niet op grondslag van de telastelegging heeft beraadslaagd en beslist.
6.4. Anders dan de middelen betogen heeft de Rechtbank het bestreden vonnis zowel ten aanzien van de bewezenverklaring als ten aanzien van de strafbaarverklaring van het bewezene en de verdachte deswege naar de els der wet met redenen omkleed.
6.5.
De middelen falen derhalve.
7. Ambtshalve beoordeling van het bestreden vonnis
7.1.
De Rechtbank heeft aan de verdachte de hiervoren onder 1 vermelde straffen opgelegd, na dienaangaande te hebben overwogen:
- dat de Rechtbank op grond van de aard van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, van oordeel is, dat aan verdachte de straf en bijkomende straf behoren te worden opgelegd zoals hierna zal worden bepaald;
- dat de Rechtbank de inbeslaggenomen twee honden, Dobermann Pinscher, met betrekking tot welke de strafbare feiten zijn gepleegd, zal verbeurdverklaren.
7.2. Aldus heeft de Rechtbank de verbeurdverklaring van de honden echter niet naar de els der wet met redenen omkleed. Het behoeft immers nadere verklaring, waarom de Rechtbank ondanks het hiervoren onder 5.2 weergegeven strafmaat-verweer en in het bijzonder hetgeen daarin
( a) met juistheid is gesteld omtrent de te dezen maximaal mogelijke geldboete en het bepaalde in de artikelen 24 en 33, tweede lid, Sr., en (b) is aangevoerd omtrent de waarde van de honden en ondanks de verklaring van de verdachte dat zij erg aan die honden is gehecht, de beide inbeslaggenomen honden onvoorwaardelijk heeft verbeurdverklaard zonder toepassing van het bepaalde In het tweede lid van art. 33c Sr..
8. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mede, dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven en moet worden beslist als volgt.
9. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt het bestreden vonnis en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ten einde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer Bronkhorst als voorzitter, en de raadsheren De Waard en Keijzer, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op
17 maart I987.