ECLI:NL:HR:1987:AC4269

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juli 1987
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
7211
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A. Snijders
  • J. van den Blink
  • M. de Groot
  • H. Hermans
  • A. Boekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie en levensonderhoud in het kader van een echtscheiding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juli 1987 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de alimentatieverplichting van de man ten behoeve van de vrouw. De man had zich tot de Rechtbank te Zutphen gewend met het verzoek om de door hem verschuldigde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 april 1986 op nihil te stellen. Dit verzoek volgde op een eerdere beschikking van de Rechtbank van 14 februari 1985, waarin de man was verplicht tot het betalen van alimentatie. De Rechtbank heeft op 21 oktober 1986 de alimentatie vastgesteld op f. 550,-- per maand, met een jaarlijkse verhoging op basis van het wettelijke indexeringspercentage.

De man ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem, dat op 3 februari 1987 de beschikking van de Rechtbank bekrachtigde. Hierna heeft de man cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat bij de bepaling van de draagkracht van de man alle inkomsten die hem ter beschikking staan in aanmerking moeten worden genomen, inclusief zijn pensioen dat hij voor het huwelijk en buiten Nederland heeft opgebouwd. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting van de man, dat deze inkomsten buiten beschouwing moesten worden gelaten, geen steun vond in het recht.

Daarnaast heeft de Hoge Raad het oordeel van het Hof bevestigd dat de vrouw, naast haar AOW-uitkering en het resterende aandeel in de verkoop van de echtelijke woning, nog behoefte had aan de door de Rechtbank vastgestelde alimentatie. De Hoge Raad heeft het beroep van de man verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

15 juli 1987
Eerste Kamer
Rek.nr. 7211
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: Mr. T.G. Scheer,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: Mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Op 10 april 1986 heeft verzoeker tot cassatie – verder te noemen de man – zich gewend tot de Rechtbank te Zutphen met het verzoek de door hem ingevolge vonnis van de Rechtbank van 14 februari 1985 verschuldigde bijdrage in het levensonderhoud van verweerster in cassatie – verder te noemen de vrouw – met ingang van 1 april 1986 te stellen op nihil.
Nadat de vrouw tegen dat verzoek verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij beschikking van 21 oktober 1986 haar vonnis van 14 februari 1985 gewijzigd in dier voege, dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 april 1986 wordt bepaald op f. 550,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen met bepaling dat deze alimentatie voor het eerst van rechtswege zal worden verhoogd met ingang van 1 januari 1988 met het ingaande dat jaar geldende wettelijke indexeringspercentage en het meer of anders verzochte afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem.
Bij beschikking van 3 februari 1987 heeft het Hof de beschikking van de Rechtbank bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Ten Kate strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Middel I faalt. Bij de bepaling van de draagkracht van een tot uitkering verplichte persoon in de zin van art. 1:397 BW heeft de rechter in beginsel rekening te houden met alle inkomsten die de onderhoudsplichtige feitelijk ter beschikking staan. De in hoger beroep verdedigde, in het middel herhaalde, opvatting van de man dat bij de bepaling van zijn draagkracht zijn inkomsten uit een pensioen dat hij geheel voor het huwelijk en buiten Nederland heeft opgebouwd buiten beschouwing moeten worden gelaten, vindt – zoals het Hof met juistheid heeft overwogen – geen steun in het recht.
3.2 Middel II richt zich tevergeefs tegen ’s Hofs oordeel dat de vrouw naast de door haar genoten AOW-uitkering en naast hetgeen haar nog resteert van het aan haar toegescheiden aandeel in de opbrengst van de verkoop van de echtelijke woning, nog behoefte heeft aan de door de Rechtbank bepaalde bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Dit niet onbegrijpelijke oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, overigens in cassatie niet op zijn juistheid worden onderzocht.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Snijders als voorzitter en de raadsheren Van den Blink, De Groot, Hermans en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door Mr. Hermans op
15 juli 1987.