Uitspraak
26 juni 1987.
Hoge Raad
In deze zaak, die op 26 juni 1987 door de Hoge Raad werd behandeld, staat de beroepsaansprakelijkheid van een notaris centraal. De notaris, [notaris verweerster], had op 27 december 1977 een overeenkomst gesloten waarbij hij de kopers verplichtte om een bedrag van f. 185.000,-- te storten als handgeld voor de aankoop van aandelen in N.V. [naam maatschappij]. De kopers hebben echter de koopsom niet tijdig betaald, en de notaris heeft zonder voorafgaande informatie aan de verkoper, [verweerster], het handgeld terugbetaald aan de kopers. Dit leidde tot een geschil over de vraag of de notaris onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verweerster].
De Hoge Raad oordeelde dat de notaris onrechtmatig heeft gehandeld door het bedrag terug te betalen zonder [verweerster] te informeren. Het Hof had vastgesteld dat de notaris een vordering op de bank had en dat deze vordering de verkoper de mogelijkheid bood om verhaal te halen bij niet-nakoming van de overeenkomst door de kopers. Door het bedrag terug te betalen, heeft de notaris de belangen van [verweerster] geschaad, ook al was zij niet zijn opdrachtgever. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de notaris aansprakelijk was voor de schade die [verweerster] had geleden als gevolg van deze onrechtmatige daad.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de notaris en bevestigde de eerdere uitspraken van de Rechtbank en het Gerechtshof. De kosten van het geding in cassatie werden aan de notaris opgelegd, en de zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van notarissen in hun rol als waarborg voor de belangen van partijen in een transactie.