Uitspraak
Eerste Kamer
Rek.nr. 6965
AT
[huurder 2] ,
VERWEERDERS cassatie,
niet verschenen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Leijten strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
--(i) op de onderhavige, door de Gemeente in 1974 gesloten overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte zijn de bepalingen van de vierde afdeling van Titel 7 van Boek IV BW van toepassing;
--(ii) de door de Gemeente aan [de huurders] verhuurde woning ligt in een deel van [de gemeente] dat in het geldende bestemmingsplan Hoofdzaken 1952 de bestemming "industriële doeleinden" heeft gekregen;
--(iv) nadat [de huurders] te kennen hadden gegeven in deze opzegging niet toe te stemmen, heeft de Gemeente zich op de onder (iii) vermelde grond tot de Kantonrechter te Helmond gewend met het verzoek het tijdstip te willen vaststellen waarop de huurovereenkomst zal eindigen;
--(v) de Kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen en de Rechtbank heeft zijn beschikking bekrachtigd.
e, eerste lid, onder 5° BW omschreven grond tot huurbeëindiging. De Rechtbank heeft dit gedaan omdat zij van oordeel was: (a) dat uit de aanvangswoorden van genoemd eerste lid ("De rechter
kanhet verzoek slechts toewijzen") valt af te leiden dat ook als aan even bedoelde vereisten is voldaan de rechter vrij is een op die grond gedaan verzoek als bedoeld in art. 1623
ctweede lid af te wijzen wanneer naar zijn inzicht de verzoekende gemeente haar belang bij beëindiging van de huur onvoldoende heeft aangetoond, en (b) dat dit laatste geval zich hier voordeed.
Tegen het onder (a) weergegeven oordeel keert het middel zich terecht: tekst en geschiedenis van art. 1623
claten geen andere conclusie toe dan dat de rechter, indien hij tot de slotsom komt dat de verhuurder zijn opzegging en zijn verzoek tot vaststelling van het tijdstip waarop de huurovereenkomst zal eindigen, terecht op een van de in het eerste lid van deze bepaling omschreven gronden heeft gebaseerd, dat verzoek moet toewijzen.
e, eerste lid, onder 5° omschreven grond tot huurbeëindiging.
Daarbij verdient opmerking dat daartoe niet steeds voldoende is dat komt vast te staan dat krachtens het geldende bestemmingsplan op het verhuurde een bestemming ligt die voortgezet gebruik tot bewoning uitsluit en dat de gemeente stelt dat zij die bestemming wenst te verwezenlijken. Overeenkomstig hetgeen gold onder vigeur van art. 18 tweede lid onder e Huurwet -- aan welke bepaling het onderwerpelijke voorschrift kennelijk is ontleend --, moet immers worden aangenomen dat de gemeente slechts dan op grond van de wens tot verwezenlijking van een bestemming als even bedoeld mag overgaan tot opzegging van de huur van een door haar verhuurde woning indien de ontwikkeling van de gemeente tot verwezenlijking van die bestemming noopt (HR 16 maart 1956, NJ 1956, 266). Daarbij staat, zo het verweer van de huurder daartoe aanleiding geeft, ter toetsing van de rechter of de gemeente in de omstandigheden van het geval bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot de slotsom heeft kunnen komen dat aan deze voorwaarde is voldaan.
24 januari 1986.