ECLI:NL:HR:1986:AC9426

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 juni 1986
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12689
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Ras
  • Martens
  • De Groot
  • Hermans
  • Boekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij letselschade door een speelse duw

In deze zaak gaat het om een letselschadeclaim die is ingediend door [eiser] tegen [verweerder 1] en [verweerster 2] naar aanleiding van een incident waarbij [eiser] ten val kwam door een speelse duw van [verweerder 1]. De Hoge Raad heeft op 20 juni 1986 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak. De kern van de zaak draait om de vraag of er sprake was van een onrechtmatige daad van [verweerder 1] jegens [eiser]. De rechtbank te Utrecht had eerder de vordering van [eiser] afgewezen, waarna [eiser] in hoger beroep ging bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering af, wat leidde tot het cassatieberoep van [eiser]. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat er geen onrechtmatige daad was gepleegd, niet in strijd was met enige rechtsregel. De Hoge Raad concludeerde dat de vaststellingen van het Hof, dat [verweerder 1] niet had kunnen begrijpen dat [eiser] door de duw zijn evenwicht zou verliezen, juist waren. De Hoge Raad verwierp het beroep van [eiser] en veroordeelde hem in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerders] werden begroot op ƒ 456,30 aan verschotten en ƒ 1.700,-- voor salaris.

Uitspraak

20 juni 1986
Eerste Kamer
Nr. 12.689
MV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: Mr. R. Menschaert,
t e g e n
1. [verweerder 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [verweerster 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: Mr. J. Wuisman.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie — verder te noemen [eiser] — heeft bij exploot van 15 januari 1981 verweerders in cassatie — verder te noemen [verweerders] — gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht en gevorderd [verweerders] te veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen alle kosten, schaden en interessen, die deze ten gevolge van het in de dagvaarding omschreven onrechtmatig handelen van verweerder in cassatie sub 1 heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, des, dat de ene betalende, de ander zal zijn gekweten.
Nadat [verweerders] tegen die vordering verweer hadden gevoerd, heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 10 februari 1982 [eiser] toegelaten de toedracht van het ten processe bedoelde gebeuren te bewijzen en — na gehouden getuigenverhoren — bij vonnis van 9 februari 1983 een comparitie van partijen bevolen tot het geven van inlichtingen met betrekking tot [eiser] 's schade en ter beproeving van een schikking.
Tegen dit laatste vonnis hebben [verweerders] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 19 juli 1984 heeft het Hof dit vonnis van de Rechtbank vernietigd en de vordering afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerders] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen bepleit door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Biegman-Hartogh strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
's Hofs door het middel bestreden oordeel dat er op neer komt dat [verweerder 1] geen onrechtmatige daad jegens [eiser] heeft gepleegd en dat slechts sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, is gebaseerd op hetgeen het hof omtrent het feitelijk gebeurde heeft vastgesteld in rechtsoverweging 3.7 en zijn vaststelling in rechtsoverweging 3.8 dat niet blijkt dat [verweerder 1] had moeten begrijpen, dat [eiser] ‘’op het verkeerde been’’ stond en door de ‘’speelse duw’’ van [verweerder 1] zijn evenwicht zou verliezen. Uitgaande van deze vaststellingen kon het Hof zonder schending van enige rechtsregel tot zijn evenbedoeld oordeel komen. Voor zover het middel, dat ten dele van andere dan de vastgestelde omstandigheden uitgaat, feitelijke grondslag heeft, stuit het in beide onderdelen hierop af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op ƒ 456,30 aan verschotten en ƒ 1.700,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Ras als voorzitter en de raadsheren Martens, De Groot, Hermans en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op
20 juni 1986.