Uitspraak
20 juni 1986.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een letselschadeclaim die is ingediend door [eiser] tegen [verweerder 1] en [verweerster 2] naar aanleiding van een incident waarbij [eiser] ten val kwam door een speelse duw van [verweerder 1]. De Hoge Raad heeft op 20 juni 1986 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak. De kern van de zaak draait om de vraag of er sprake was van een onrechtmatige daad van [verweerder 1] jegens [eiser]. De rechtbank te Utrecht had eerder de vordering van [eiser] afgewezen, waarna [eiser] in hoger beroep ging bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering af, wat leidde tot het cassatieberoep van [eiser]. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat er geen onrechtmatige daad was gepleegd, niet in strijd was met enige rechtsregel. De Hoge Raad concludeerde dat de vaststellingen van het Hof, dat [verweerder 1] niet had kunnen begrijpen dat [eiser] door de duw zijn evenwicht zou verliezen, juist waren. De Hoge Raad verwierp het beroep van [eiser] en veroordeelde hem in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerders] werden begroot op ƒ 456,30 aan verschotten en ƒ 1.700,-- voor salaris.