Uitspraak
Eerste Kamer
Rek.nr. 6951
HV/AB
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk Mr. D.P. Ruitinga,
thans Jhr Mr. J.L.R.A. Huydecoper,
gevestigd te [vestigingsplaats] (B.R.D.) ,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: Mr. R.M. Schutte.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
Overeenkomstig een ingewonnen deskundigenbericht van de Bedrijfshuuradviescommissie heeft de Kantonrechter de huurprijs nader bepaald op f. 44.106,64. In het kader van haar grieven tegen die beslissing heeft [verweerster] , de rechtsopvolgster van de oorspronkelijke verhuurster, betoogd dat art. 1626 BW "beoogt de aanpassing van huurprijzen aan huurprijsontwikkelingen mogelijk te maken en dat voor wat betreft het gehuurde de ontwikkeling van de huurprijzen ter plaatse (...) de door de Bedrijfshuuradviescommissie geadviseerde verlaging in genen dele rechtvaardigt (...)". De Rechtbank heeft zich met dit betoog verenigd en geoordeeld, kort samengevat, dat de strekking van art. 1626 niet meebrengt dat de gevolgen van het in 1978 door [verzoekster] huren voor een te hoog bedrag ongedaan kunnen worden gemaakt.
Met betrekking tot het toenmalige art. 1623
dlid 2 vierde zin ("De rechter stelt tevens op verzoek van de meest gerede partij de huurprijs nader vast, indien deze niet meer overeenstemt met die van vergelijkbare woonruimte ter plaatse") heeft de Hoge Raad bij beschikking van 21 november 1980, NJ 1981, 285, geoordeeld dat de rechter bij de nadere vaststelling van de huurprijs geen betekenis mag toekennen aan de oorspronkelijke overeenkomst van partijen, namelijk indien en voor zover zij bij of te eniger tijd na het sluiten van de huurovereenkomst een huurprijs overeenkwamen die niet overeenstemde met die van vergelijkbare woonruimte ter plaatse. De tegengestelde opvatting zou niet stroken met de aan de bepaling ten grondslag liggende gedachte dat, nu de voortzetting van de huur niet gebaseerd is op een overeenkomst van partijen, de huurprijs voor de periode waarvoor de overeenkomst - door de rechter - is verlengd dient te worden bepaald met inachtneming van een objectieve maatstaf, de huurprijs van vergelijkbare woonruimte ter plaatse.
Ten aanzien van art. 1626 lid 3 geldt hetzelfde. Ook die bepaling voorziet in de mogelijkheid van nadere vaststelling van de huurprijs ingeval van een niet op een overeenkomst van partijen gebaseerde, immers van rechtswege geldende verlenging van de aanvankelijke huurovereenkomst, terwijl ook bij deze huurprijsvaststelling een objectieve maatstaf (art. 1626 lid 3 tweede alinea) in acht genomen moet worden.
Dat de oorspronkelijke overeenkomst van partijen geen rol speelt bij de nadere vaststelling van de huurprijs vindt voorts bevestiging in de bij de wet van 4 juni 1981 Stb. 331 in art. 1626 lid 3 aangebrachte wijziging, ingevolge welke in het zinsdeel "indien deze niet meer overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse het woord "meer" werd geschrapt "om twijfel op dit punt uit te sluiten". Voor de parlementaire geschiedenis wordt verwezen naar de conclusie van het Openbaar Ministerie onder 22 - 24.
15 juli 1986.