De kredietovereenkomst die belanghebbende op 15 december 1977 heeft gesloten met BMS Financieringsbank B.V. te [R] komt in verband gezien met de tezelfdertijd gesloten kansovereenkomst er op neer dat belanghebbende voor een pakket effecten ter waarde van f 75.000, -- op 31 december 1977 f 57.869, -- betaalt en op 31 december 1978.f 31.980, -- en voorts nog een zeker risico loopt dat hij in 1997 f 150.000, -- moet betalen.
Belegging en vermogensvorming kunnen voor deze transactie geen motief zijn geweest.
Belanghebbende zou immers zonder het sluiten van de kredietovereenkomst dezelfde belegging op een voordeliger wijze gefinancierd kunnen hebben. Belanghebbende heeft ook geen andere niet-fiscale motieven aangevoerd waarvan het aannemelijk is dat zij tot de kredietovereenkomst hebben geleid. Het is dan ook aannemelijk dat fiscale overwegingen tot deze overeenkomst hebben geleid. Daarmee wordt ook verklaarbaar dat de kredietovereenkomst voor belanghebbende onvoordelig is indien eventuele fiscale gevolgen buiten beschouwing blijven. De wezenlijke betekenis van de kredietovereenkomst kan niet zijn die van een lening met rente. Het betaalde bedrag van f 31.074, -- - zijnde geen rente - mag dan ook bij de berekening van het belastbaar inkomen niet als aftrekpost in aanmerking worden genomen. Nu de betalingen van f 57.869, -- en f: 31.074, -- niet als rentebetalingen kunnen worden aangemerkt kan, anders dan belanghebbende subsidiair stelt, ook een gedeelte daarvan, namelijk het bedrag waarmee deze betalingen f 75.000, -- overtreffen, niet als rente worden aangemerkt.
De op 1 augustus 1978 bij Staal en Co gesloten lening van f 230.000, -- en de aankoop op die datum van obligaties voor f 180.000, -- hangen, gezien de samenvallende datum en het financieringsverband, met elkaar samen. In samenhang met elkaar gezien moeten deze transacties, zoals de inspecteur heeft berekend, noodzakelijkerwijs tot een financieel nadeel leiden als geen belastingaftrek wordt verleend. Dit impliceert dat zij buiten het beoogde belastingvoordeel geen reële praktische betekenis hebben en tevens dat zij als gekunsteld moeten worden aangemerkt. Door belanghebbende zijn geen motieven voor de transacties aangevoerd. Het is dan ook aannemelijk dat uitsluitend fiscale motieven de oorzaak zijn geweest van de transacties. Daarop wijst ook de datum van het sluiten van de transacties, 7 dagen voor de dag dat belanghebbende Nederland verlaat. Doel en strekking van artikel 35 van de Wet zouden worden miskend indien bij het vaststellen van het belastbaar inkomen de bij het sluiten van de lening vooruitbetaalde rente en de bij de aankoop van de obligaties meegekochte rente als aftrekbare kosten in aanmerking zouden worden genomen.
Het belastbaar inkomen waarnaar de aanslag na vermindering bij de uitspraak op het bezwaarschrift is berekend moet aldus worden verminderd met f 283.805,34 stakingswinst en verhoogd met f 21.466,67 vooruitbetaalde rente en f 15.907,50 meegekochte rente. Door een verzuim van de inspecteur bij de uitspraak op het bezwaarschrift is het belastbaar inkomen f 21,85 te laag vastgesteld. Belanghebbendes beroep is dus gedeeltelijk gegrond.
Het Hof heeft op deze, en de in cassatie niet meer van belang zijnde, aangaande het tweede geschilpunt gebezigde gronden de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen voor belanghebbende van f 103.394,68, waarvan te belasten naar voormeld bijzonder tarief een bedrag van f 14.764, -- , en naar een belastbaar inkomen voor belanghebbendes echtgenote van f 14.200, --.