ECLI:NL:HR:1985:AG5024

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 mei 1985
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
6663 rek.nr
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • A. Snijders
  • J. Royer
  • M. Martens
  • H. Hermans
  • A. Bloembergen
  • R. Ras
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van kettingbeding en onrechtmatige daad in Antillenzaak

In deze zaak, die op 17 mei 1985 door de Hoge Raad werd behandeld, ging het om een verzoek tot cassatie van het Eilandgebied Curaçao tegen een uitspraak van het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen. Het Eilandgebied had in eerste instantie een vordering ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg ter Zittingsplaats Curaçao, waarin het de rechtmatigheid van zijn voorgenomen gedrag ten opzichte van de verweerders wilde vaststellen. De kern van de zaak betrof de uitleg van een beding dat als kettingbeding was bedoeld, en de vraag of het Eilandgebied onrechtmatig handelde door te profiteren van de wanprestatie van de laatste verkoper, AR-CU NV, jegens de eerdere verkopers.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof van Justitie de uitleg van het beding niet juist had toegepast. Het Hof had geconcludeerd dat het Eilandgebied door te profiteren van de wanprestatie van AR-CU NV onrechtmatig handelde, omdat het Eilandgebied op de hoogte was van de inhoud van het beding en de schade die de verweerders dreigden te lijden. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van het Hof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukte dat de verplichting van het Eilandgebied om het beding te eerbiedigen niet zonder meer kon worden aangenomen en dat de omstandigheden van het geval, zoals de kennis van het beding bij de aankoop van de plantage, cruciaal waren voor de beoordeling van de onrechtmatigheid.

De zaak illustreert de complexiteit van kettingbedingen en de juridische verantwoordelijkheden die voortvloeien uit contractuele verplichtingen. De Hoge Raad benadrukte dat de uitleg van het beding en de omstandigheden waaronder het Eilandgebied handelde, zorgvuldig moesten worden onderzocht voordat conclusies over onrechtmatigheid konden worden getrokken.

Uitspraak

17 mei 1985
Eerste Kamer
Req.nr. 6663
AT
Hoge Raad der Nederlanden,
Arrest
in de zaak van:
Het Eilandgebied Curaçao,
kantoorhoudende te Curaçao,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: Mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
[verweerder 1] ,
Wonende te [woonplaats] ,
advocaat: Mr. G.M.M. den Drijver,
[verweerster 2] ,
wonende op [woonplaats] ,
niet verschenen,
[verweerder 3] ,
wonende op [woonplaats] ,
niet verschenen,
VERWEERDERS in cassatie.
1. Het geding in feitelijke instanties
Op 14 april 1982 heeft verzoekster tot cassatie — verder te noemen het Eilandgebied — zich gewend tot het Gerecht in Eerste Aanleg ter Zittingsplaats Curaçao met het verzoek, bij vonnis vast te stellen de rechtmatigheid van het Eilandgebied voorgenomen gedrag ten opzichte van verweerders in cassatie — verder te noemen [verweerders] — namelijk, het niet eerbiedigen van het beding luidende: ‘’de door den voormaligen eigenaar den [betrokkene 1] , voor zich, zijnde erfgenamen en rechthebbenden op de vorenomschreven goederen voorbehouden grondrente als volgt:
a. ingeval op, in of onder de gronden dier goederen guano, phosphorzure kalk of andere meststoffen of wel metaalertsen en mineralen van welken aard ook worden ontdekt en uitgevoerd moet aan genoemden [betrokkene 1] , zijne erfgenamen of rechtverkrijgenden, deswege worden betaald twee gulden voor elken uitgevoerde ton van twee, drie en tachtig kubieke meter, gerekend naar den meetbrief van het vaartuig, waarmede het vervoer plaats heeft en onverschillig of de lading geheel of gedeeltelijk zal zijn, en
b. ingeval de bovengemelde stoffen op Curaçao in den handel gebracht of bewerkt worden moet betaald worden twee gulden voor elke duizend kilogrammen in ruwen staat.
2e. de door den voormaligen eigenaar [betrokkene 2] voor zich, zijnde erfgenamen of recht verkrijgenden gemaakte voorwaarde dat door den kooper der hierin vermelde goederen zijne erfgenamen of rechtverkrijgenden een gulden vijftig cent moet betaald worden voor elken uit te voeren ton van twee, drie en tachtig kubieke meter, en voor elken in ruwen staat in den handel te brengen duizend kilogram der vorengenoemde stoffen, voor wat de uit te voeren meststoffen betreft, op dezelfde wijze als betrekkelijk de grondrente ten behoeve van den [betrokkene 1] is bepaald, alles blijkens acte van verkoop en koop den vier en twintigsten Januari achttienhonderd acht en negentig voor mij, notaris, verleden, waarvan eene grossie is overgeschreven ten kantore der bewaring van hypotheken op Curaçao den zevenden Maart achttienhonderd acht en negentig in Register C, zes en twintigste deel nummer negen en tachtig (dagregister vijfde deel nummer tweeduizend driehonderd acht en vijftig) zulks evenwel met uitzondering van:
a. het oostelijke gedeelte van vorenomschreven onroerend goed, te weten een perceel grond, ter grootte van ongeveer vierhonderd vier en vijftig hectare, omschreven in rooibrief nummer 125 van zes september negentienhonderd acht en twintig;
b. een perceel grond, ter grootte van vier en negentig duizend driehonderd zeventig vierkante meter (94.370 m2), nader omschreven in meetbrief nummer 422 van dertien november negentienhonderd negen en zestig, met het daarop staande landhuis Hermanus en verdere bijgebouwen’’.
Nadat [verweerders] tegen die vordering verweer hadden gevoerd, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg bij vonnis van 6 juni 1983 de vordering van het Eilandgebied, voor zover in cassatie van belang, afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft het Eilandgebied hoger beroep ingesteld bij het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen.
Bij vonnis van 8 november 1983 heeft het Hof het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg bekrachtigd.
Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof heeft het Eilandgebied beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierequest is aan dit arrest gehecht en maakt daar van deel uit.
[verweerders] hebben verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen bepleit door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Biegman-Hartogh strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Subonderdeel a van het eerste onderdeel keert zich tegen 's Hofs uitleg van het in de tweede zin van art. 4 van de aankomsttitel van AR-CU NV vervatte beding, volgens welke uitleg van dat beding daarin door de verkoper aan AR-CU NV uitdrukkelijk ‘’de eerbiediging van onder meer het beding- [verweerder 1] was opgelegd en deze door AR-CU NV was aanvaard’’. Voor zover het subonderdeel betoogt dat deze uitleg onjuist is, stuit het af op het feitelijk karakter van 's Hofs oordeel; voor zover het betoogt dat deze uitleg zonder nadere redengeving onvoldoende begrijpelijk is, faalt het omdat, anders dan het subonderdeel aanvoert, voor die uitleg niet nodig was te beslissen of de verkoper tot het maken van het onderwerpelijke beding was verplicht.
3.2 Voor het overige komt het eerste subonderdeel op tegen 's Hofs uitleg van het beding- [verweerder 1] zoals het in de opeenvolgende akten voorkomt. Deze uitleg komt erop neer dat uit de omstandigheid dat dit beding inhoudt dat de koper niet alleen zichzelf maar ook zijn rechtverkrijgenden bindt, moet worden afgeleid dat dit beding een strekking heeft, die beantwoordt aan die van een kettingbeding, dat door de koper aan volgende kopers moet worden doorgegeven, en dat dit beding derhalve als een kettingbeding moet worden opgevat. Die uitleg is feitelijk van aard en niet onbegrijpelijk en naar eis van de wet met redenen omkleed. De subonderdelen b, c en d van het eerste onderdeel stuiten daarop af. Daarbij verdient aantekening dat deze uitleg niet meebrengt dat aan het beding zakelijke werking wordt toegekend, nu zijn werking bij die uitleg berust op het telkens opnieuw bedingen van contractuele verplichtingen.
3.3 Het tweede onderdeel betreft het oordeel van het Hof dat het Eilandgebied door te profiteren van de wanprestatie van de laatste verkoper, AR-CU NV, welke wanprestatie was gelegen in het niet-wederopleggen van het beding aan het Eilandgebied, jegens [verweerders] onrechtmatig heeft gehandeld. Voor een goed begrip van dit oordeel moet het volgende worden vooropgesteld.
In de onderhavige zaak heeft het Eilandgebied als eiser een verklaring voor recht gevorderd dat het niet eerbiedigen door het Eilandgebied van het ten processe bedoelde beding rechtmatig is. Met het oog op de toewijsbaarheid van die vorderingen hebben het Gerecht in Eerste Aanleg en, in hoger beroep, het Hof onder meer onderzocht of profiteren door het Eilandgebied van de wanprestatie van AR-CU NV jegens [verweerders] onrechtmatig zou zijn. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord op grond van de omstandigheden dat de ‘’wanprestatie’’ van AR-CU NV — waarmee het Hof kennelijk doelt op de inhoud van het beding en het niet doorgeven daarvan aan het Eilandgebied — voor het Eilandgebied ‘’kenbaar’’ was uit zijn eigen aankomsttitel en dat [verweerders] door profiteren door het Eilandgebied van deze wanprestatie ‘’schade dreigen te lijden’’.
Aldus heeft het Hof aan zijn beslissing de vaststelling ten grondslag gelegd dat het Eilandgebied door te profiteren van de wanprestatie van AR-CU NV jegens [verweerders] onrechtmatig zal handelen. Voor de beoordeling van deze vaststelling is van belang dat de door het Hof aangenomen onrechtmatigheid van het profiteren van die wanprestatie in sluit dat het Eilandgebied, op straffe van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, verplicht was zich aan het beding te houden en niet bijv. — in de bewoordingen van het Gerecht in Eerste Aanleg — over zou kunnen gaan tot het uitvoeren van de in het beding bedoelde stoffen uit de plantage zonder de in het beding bedoelde bedragen aan [verweerders] af te dragen. 's Hofs beslissing leidt derhalve tot het resultaat dat het Eilandgebied op grond van de enkele voormelde kenbaarheid en het dreigen van schade aan het beding zou zijn gebonden, als ware dit beding aan het Eilandgebied als rechtsopvolger van AR-CU NV opgelegd en als ware dit beding aldus door het Eilandgebied aanvaard. Aldus heeft het Hof aan het beding een werking toegekend die zich met het obligatoire karakter daarvan niet laat verenigen.
Hiertegen richt zich terecht subonderdeel 2c van het middel. Of het Eilandgebied verplicht was het beding te eerbiedigen kan slechts worden vastgesteld aan de hand van de verdere omstandigheden van het onderhavige geval, zoals het antwoord op de vragen of het Eilandgebied bij de aankoop van de plantage in 1974 het beding kende en zich van de strekking van het beding, zoals naderhand door het Hof uitgelegd, bewust was en of te dier zake toen op het Eilandgebied een onderzoeksplicht rustte, terwijl ook van belang kunnen zijn de ernst van het nadeel dat [verweerders] als gevolg van doorbreking van het beding lijden en de voorzienbaarheid van dit nadeel op het moment van de aankoop, als ook de mate waarin het Eilandgebied de wanprestatie van AR-CU NV heeft beïnvloed en de rol die de mogelijkheid van het profiteren daarvan bij de aankoop van het goed voor het Eilandgebied heeft gespeeld.
Het voorgaande brengt mee dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven en dat het onderhavige punt na verwijzing aan de hand van wat partijen over en weer hebben aangevoerd, opnieuw moet worden bezien.
3.4 De subonderdelen 2a en 2b falen. Subonderdeel 2a mist feitelijke grondslag, omdat het Hof kennelijk ervan is uitgegaan dat AR-CU NV ook jegens [verweerders] wanprestatie heeft gepleegd. Subonderdeel 2b miskent dat beïnvloeding door het Eilandgebied van de wanprestatie van AR-CU NV voor de onrechtmatigheid van het profiteren van die wanprestatie wel van belang kan zijn, maar dat het ontbreken van die beïnvloeding die onrechtmatigheid niet uitsluit.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen van 8 november 1983;
verwijst de zaak naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerders] in de kosten van het geding in cassatie tot op deze uitspraak aan de zijde van het Eilandgebied begroot op ƒ. 400,-- aan verschotten en ƒ. 2.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren Mrs. Snijders, als voorzitter, Royer, Martens, Hermans en Bloembergen, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op
17 mei 1985.