Uitspraak
aWet AB derhalve de vraag aan de orde of de Rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het Tribunaal zich terecht heeft beroepen op een in het volkenrecht erkende uitzondering welke die rechtsmacht te dezen beperkt.
20 december 1985.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de immuniteit van jurisdictie van het Iran-United States Claims Tribunal, dat is opgericht in het kader van de Claims Settlement Agreement tussen Iran en de Verenigde Staten. De eiser, die als tolk/vertaler voor het Tribunaal werkte, stelde dat hij op staande voet was ontslagen en dat dit ontslag nietig was. Hij vorderde doorbetaling van zijn loon en stelde dat de Kantonrechter te 's-Gravenhage bevoegd was om zijn vordering te behandelen. Het Tribunaal betwistte de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en beriep zich op zijn immuniteit van jurisdictie.
De Kantonrechter verklaarde zich bevoegd, maar de Rechtbank te 's-Gravenhage vernietigde dit vonnis en verklaarde de Nederlandse rechter onbevoegd. De eiser ging in cassatie bij de Hoge Raad, die moest beoordelen of het Tribunaal zich terecht op immuniteit van jurisdictie kon beroepen. De Hoge Raad overwoog dat het Tribunaal als internationale organisatie moet worden beschouwd en dat het recht op immuniteit van jurisdictie voortvloeit uit het volkenrecht.
De Hoge Raad concludeerde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat het Tribunaal niet onderworpen was aan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in deze zaak. De Hoge Raad verwierp het beroep van de eiser en veroordeelde hem in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest bevestigt de belangrijke juridische principes omtrent de immuniteit van internationale organisaties en de rechtsmacht van nationale rechters.