ECLI:NL:HR:1985:AC1589

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 1985
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
78486
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • M. Moons
  • A. van der Ven
  • J. Bronkhorst
  • H. de Groot
  • M. de Waard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beledigende uitlatingen in boekje over Joden en discriminatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 1985 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor het in voorraad hebben van 555 exemplaren van het boekje 'Politieke Geheimen 1', waarin beledigende uitlatingen over Joden waren opgenomen. De verdachte werd beschuldigd van het schenden van artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op het beledigen van groepen mensen op basis van ras, godsdienst of levensovertuiging. De Hoge Raad behandelde verschillende middelen van cassatie, waaronder de vraag of het Hof de dagvaarding onjuist had geïnterpreteerd door de woorden 'discriminatie van Joden' uit te breiden naar 'discriminatie van Joden wegens hun ras en/of hun godsdienst en/of hun levensovertuiging'. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet de grondslag van de tenlastelegging had verlaten, maar de inhoud daarvan correct had vastgesteld. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de veroordeling van de verdachte tot twee maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De uitspraak benadrukt de ernst van beledigende uitlatingen en de verantwoordelijkheid van individuen in het verspreiden van dergelijke uitlatingen.

Uitspraak

Bij vervroeging
10 september 1985
Strafkamer
Nr. 78.486
JC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 november 1984 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1917, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep — met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Middelburg van 24 februari 1984 — de verdachte ter zake van ‘’anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving een voorwerp waarin, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een uitlating is vervat die, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, voor een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of hun levensovertuiging beledigend is, of aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of hun levensovertuiging, ter openbaarmaking van die uitlating of verspreiding in voorraad hebben’’ veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met verbeurdverklaring als in het arrest omschreven.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Mr. W.J. Welfort, adv. te 's-Gravenhage, de volgende middelen van cassatie voorgesteld:
I Schending of verkeerde toepassing van het recht, doordat het Hof de dagvaarding anders leest, dan zij luidt, namelijk het telastegelegde uitbreidt door ‘’discriminatie van Joden’’ te lezen als ‘’discriminatie van Joden wegens hun ras en/of hun godsdienst en/of hun levensovertuiging’’, waardoor het Hof de grondslag der telastelegging heeft verlaten;
II Schending of verkeerde toepassing van het recht, in het bijzonder van de artikelen 297, lid 5, en 326 van het Wetboek van Strafvordering, doordat requirants raadsman door de President van het Hof werd belet zijn pleitnota in haar geheel voor te dragen, waardoor zij, die oordelen moesten in deze zaak, fragmentarisch voorgelicht werden;
III Schending of verkeerde toepassing van het recht, in het bijzonder van artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht, doordat het Hof ten onrechte opzet op belediging van Joden aanneemt;
IV Schending of verkeerde toepassing van het recht, in het bijzonder van artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht, doordat het hof ten onrechte discriminatie van Joden aanneemt, terwijl de opzet is gericht op discriminatie van communisten;
Toelichting ad I:
Als men het gewraakte boekje, getiteld ‘’De geheime drijfkracht van het communisme’’' goed gelezen heeft en de pleitnota van ondergetekende bestudeerd heeft, moet men toch tot de overtuiging komen, dat het boekje de Joden als communisten discrimineert, maar niet de Joden wegens hun ras en/of hun godsdienst en/of hun levensovertuiging.
Uit de pleitnota blijkt overduidelijk, dat de communisten worden aangevallen wegens hun politieke gezindheid en daarmede ook de Joden alleen en uitsluitend wegens die uit het boekje door een menigte voorbeelden blijkende communistische gezindheid, maar zeker
nietwegens hun ras, godsdienst of levensovertuiging.
Deze discriminatie wordt de schrijver van het boekje ‘’De geheime drijfkracht van het communisme’’ ingegeven door zijn angst voor communistische wereldoverheersing, waarvan de Joodse inspiratie de onvoorziene drijfkracht is (geweest) conform Marx, Engels, etc.
Toelichting ad II:
De President van het Hof belette requirants raadsman diens pleidooi, waaraan hij zich zonder enige bijvoeging, welke dan ook, woordelijk hield, volledig voor te dragen.
Doordat het Hof requirants raadsman slechts toeliet tot een fragmentarisch verweer, waardoor slechts enkele uit het verband gerukte citaten uit het gewraakte boekje de nadruk kregen, maar juist niet de geest waarmee het boekje als het ware overgoten en waarvan het doordrenkt is, te weten de angst voor de door de Joden geinspireerde communistische wereldoverheersing.
Een en ander komt ook in botsing met de aard van het bepaalde in artikel 326 van het Wetboek van Strafvordering, mede door de beperkende werking van artikel 297 lid 5 van dat wetboek: de pleitnota vermeldt en ook ter terechtzitting is mondeling uitdrukkelijk gevraagd de pleitnota in het proces-verbaal der terechtzitting op te nemen, terwijl ….. de pleitnota niet volledig voorgelezen mocht worden. Die pleitnota wordt hierbij overgelegd, met verzoek de inhoud daarvan als hier herhaald en ingelast te beschouwen.
Toelichting ad III:
Het boekje bevat geen uitlatingen, die opzettelijk beledigend zijn voor Joden wegens hun ras, godsdienst of levensovertuiging. Het tegendeel blijkt zelfs uit het boekje: de Joden worden er namelijk in geprezen om hun knapheid op allerlei gebied, met name op de gebieden der letterkunde, wetenschap, wijsbegeerte en kunst, alsmede om hun vaardigheid waarmee zij zich aan allerlei situaties weten aan te passen.
Naast deze prijzende woorden kan van opzet om te beledigen geen sprake zijn.
Toelichting ad IV:
Het gewraakte boekje kan het best vergeleken worden met de talloze vormen van lectuur, waarin het fascisme aan de kaak wordt gesteld en als een afschuwelijk kwaad wordt afgeschilderd, al welke publicaties ongehinderd plaatsvinden. Het boekje doet niet anders in al zijn 80 pagina's dan het communisme afschilderen als het ergste kwaad, dat de mensheid kan overkomen, namelijk de overheersing en eliminering van alle andere vormen van politiek. De opzet van de schrijver is het publiek wakker te schudden en te waarschuwen op hun hoede te zijn voor een dreigende (communistische) ramp.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Leijten heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Telastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte telastegelegd:
‘’dat hij te [woonplaats],
op of omstreeks 29 oktober 1981,
anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving,
opzettelijk 555, in elk geval een aantaal voorwerpen, geschriften, als kop voerende ‘’Politieke Geheimen 1’’, waarin, naar hij wist, of redelijkerwijs moest vermoeden, uitlatingen waren vervat, die voor een groep mensen, met name Joden, wegens hun ras en/of hun godsdienst en/of hun levensovertuiging beledigend waren en/of aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen, met name Joden,
vermeldende deze geschriften telkens:
op bladzijde 30:
‘’Tegenwoordig wordt in de beschaafde wereld de rassendiscriminatie beschouwd als de grootste zonde waarin de mens vervalt. Het is een fout die een eeuwig litteken laat van barbaarsheid en dierlijkheid, altijd in de onderstelling dat het Joodse Volk zich in de praktijk niet aan die fout bezondigt. Door de Joodse propaganda die schier uitsluitend over de hele wereld door Israëlieten wordt geleid (cinema, radio, pers, televisie, publiciteit enz. ....) geldt het antisemitisme als de afschuwelijkste van alle rassistische uitingen, want de Joden maakten van het antisemitisme een echt vernielingswapen waarmee ze vooraf alle pogingen verijdelden van talloze personen en organisaties die duidelijk beseffen wie het ware hoofd is van het communisme, spijt alle camouflagekunst die het Joodse ras gebruikt om zijn ware bedrijvigheid te verhullen. Dit geldt vooral personen en organisaties die de alarmbel trokken omdat ze terughuiverden voor het fataal naderende einde.’’;
op bladzijde 31:
‘’De christelijke landen zijn antirassistisch omdat hun gedachtebouw berust op de naastenliefde, de Joden echter waren en zijn thans nog de meest fanatieke vertegenwoordigers van rassendiscriminatie die berusten op opvattingen van de Talmoed en uitgaan van het beginsel dat de niet-Jood schier niet-mens is.’’;
en op de bladzijden 31 en 32:
‘’Het is inderdaad geen kwestie van rassenstrijd of rassistische beschouwingen. Wie scherp toekijkt, ziet dat alleen de Joden aansprakelijk zijn en ons geen andere keuze laten omdat ze zelf in leven en dood aan rassendiscriminatie doen, met hun volstrekte verachting voor niet-Joden en met hun hunker naar wereldoverheersing.’’;
in elk geval geschriften waarin telkens één of meer passages van een dergelijke beledigende en/of tot haat en/of discriminatie aanzettende strekking waren vervat, ter openbaarmaking van die uitlatingen en ter verspreiding in voorraad heeft gehad’’.
4.2. Het Hof heeft overwogen, dat het (a) het in de zevende regel van de telastelegging voorkomende woord ‘’net’’ leest als ‘’met’’, (b) het in de éénendertigste regel voorkomende woord ‘’naastenleifde’’ leest als ‘’naastenliefde’’ en (c) in de tiende regel na ‘’Joden’’ leest de woorden ‘’wegens hun ras en/of hun godsdienst en/of hun levensovertuiging’’, zijnde deze laatste woorden door een kennelijke omissie weggevallen, door welke verbeteringen de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad.
4.3. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard, dat:
‘’hij te [woonplaats], op 29 oktober 1981, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, opzettelijk 555 voorwerpen, geschriften, als kop voerende ‘’Politieke Geheimen 1’’, waarin, naar hij wist, of redelijkerwijs moest vermoeden, uitlatingen waren vervat, die voor een groep mensen, met name Joden, wegens hun ras en/of hun godsdienst en/of hun levensovertuiging beledigend waren en/of aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen, met name Joden, wegens hun ras en/of hun godsdienst en/of hun levensovertuiging vermeldende deze geschriften telkens:
op bladzijde 30:
‘’Tegenwoordig wordt in de beschaafde wereld de rassendiscriminatie beschouwd als de grootste zonde waarin de mens vervalt. Het is een fout die een eeuwig litteken laat van barbaarsheid en dierlijkheid, altijd in de onderstelling dat het Joodse Volk zich in de praktijk niet aan die fout bezondigt.
Door de Joodse propaganda die schier uitsluitend over de hele wereld door Israëlieten wordt geleid (cinema, radio, pers, televisie, publiciteit enz. ...) geldt het antisemitisme als de afschuwelijkste van alle rassistische uitingen, want de Joden maakten van het antisemitisme een echt vernielingswapen waarmee ze vooraf alle pogingen verijdelden van talloze personen en organisaties die duidelijk beseffen wie het ware hoofd is van het communisme, spijt alle camouflagekunst die het Joodse ras gebruikt om zijn ware bedrijvigheid te verhullen. Dit geldt vooral personen en organisaties die de alarmbel trokken omdat ze terughuiverden voor het fataal naderende einde.’’;
op bladzijde 31:
‘’De christelijke landen zijn antirassistisch omdat hun gedachtebouw berust op de naastenliefde, de Joden echter waren en zijn thans nog de meest fanatieke vertegenwoordigers van rassendiscriminatie die berusten op opvattingen van de Talmoed en uitgaan van het beginsel dat de niet-Jood schier niet-mens is.’’;
en op bladzijden 31 en 32:
‘’Het is inderdaad geen kwestie van rassenstrijd of rassistische beschouwingen. Wie scherp toekijkt, ziet dat alleen de Joden aansprakelijk zijn en ons geen andere keuze laten omdat ze zelf in leven en dood aan rassendiscriminatie doen, met hun volstrekte verachting voor niet-Joden en met hun hunker naar wereldoverheersing.’’;
ter openbaarmaking van die uitlatingen en ter verspreiding in voorraad heeft gehad’’.
4.4. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
‘’1. Het ambtsedig proces-verbaal nr. 94d/81, d.d. 4 november 1981, opgemaakt door [verbalisant 1], adjudant/groepscommandant der rijkspolitie, behorende tot de recherchegroep Middelburg, [verbalisant 2], opperwachtmeester/districtsrechercheur der rijkspolitie, behorende tot de recherchegroep Middelburg en [verbalisant 3], wachtmeester 1e klasse/groepsrechercheur der rijkspolitie, behorende tot de groep Sas van Gent, voorzover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Als relaas van waarnemingen en bevindingen van de verbalisanten:
Op donderdag 29 oktober 1981 werd door de rechter-commissaris [betrokkene 1] te Middelburg met verlof van de arrondissementsrechtbank te Middelburg, ter uitvoering van de rogatoire commissie nummer 345 d.d. 27 oktober 1981 van de onderzoeksrechter te Gent (België), huiszoeking verricht in perceel [a-straat 1] te [woonplaats].
Tijdens deze huiszoeking werden onder andere vijfhonderdvijfenvijftig (555) drukwerken, getiteld ‘’Politieke geheimen 1’’ gevonden en inbeslaggenomen.
De woning waarin de drukwerken waren gevonden was als zodanig is gebruik bij [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1917. [verdachte] werd als verdachte gehoord.
2. Het ambtsedig proces-verbaal nr. 94d/81, d.d. 31 oktober 1981, opgemaakt door [verbalisant 2], opperwachtmeester/districtsrechercheur der rijkspolitie, behorende tot de recherchegroep Middelburg en [verbalisant 3], wachtmeester der rijkspolitie 1e klasse/groepsrechercheur, behorende tot de groep Sas van Gent, voorzover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Als op 31 oktober 1981 aan de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik ken het door U genoemde boekje, getiteld ‘’Politieke Geheimen 1’’. Ik had een behoorlijk groot aantal van deze boekjes in mijn woning liggen. Ik heb die boekjes al enkele jaren in mijn woning liggen. Ik denk dat ik gedurende een aantal jaren er ongeveer een honderd-tal uitgegeven heb. Ik heb die boekjes aan mensen gegeven met de bedoeling dat zij kennis zouden nemen van de feiten welke in dat boekje staan. Dat was mijn opzet. Ik weet wat de inhoud van het boekje is. Ik had die voorraad boekjes in mijn huis met de bedoeling om die te verspreiden. Het is mij bekend dat er anti-joodse uitlatingen in het boekje staan. Het gehele boekje is anti-joods. Ik heb die boekjes persoonlijk opgehaald bij de verantwoordelijke uitgever, zijnde Roger Spinnewijn, Fort Lapin 3 te Brugge. Ik heb die boekjes gratis van hem gehad. Ik had die boekjes ter verspreiding in voorraad.
3. Het bij voormelde processen-verbaal gevoegde schriftelijke stuk ‘’Politieke Geheimen 1’’, door Maurice Pinay, voorzover – zakelijk weergegeven – inhoudende :
Op bladzijde 30:
‘’Tegenwoordig wordt in de beschaafde wereld de rassendiscriminatie beschouwd als de grootste zonde waarin de mens vervalt. Het is een fout die een eeuwig litteken laat van barbaarsheid en dierlijkheid, altijd in de onderstelling dat het Joodse Volk zich in de praktijk niet aan die fout bezondigt. Door de Joodse propaganda die schier uitsluitend over de hele wereld door Israëlieten wordt geleid (cinema, radio, pers, televisie, publiciteit enz. ....) geldt het antisemitisme als de afschuwelijkste van alle rassistische uitingen, want de Joden maakten van het antisemitisme een echt vernielingswapen waarmee ze vooraf alle pogingen verijdelden van talloze personen en organisaties die duidelijk beseffen wie het ware hoofd is van het communisme, spijt alle camouflagekunst die het Joodse ras gebruikt om zijn ware bedrijvigheid te verhullen. Dit geldt vooral personen en organisaties die de alarmbel trokken omdat ze terughuiverden voor het fataal naderende einde’’.
op bladzijde 31:
‘’De christelijke landen zijn antirassistisch omdat hun gedachtebouw berust op de naastenliefde, de Joden echter waren en zijn thans nog de meest fanatieke vertegenwoordigers van rassendiscriminatie die berusten op opvattingen van de Talmoed en uitgaan van het beginsel dat de niet-Jood schier niet-mens is.’’
en op de bladzijden 31 en 32:
‘’Het is inderdaad geen kwestie van rassenstrijd of rassistische beschouwingen. Wie scherp toekijkt, ziet dat alleen de Joden aansprakelijk zijn en ons geen andere keuze laten omdat ze zelf in leven en dood aan rassendiscriminatie doen, met hun volstrekte verachting voor niet-Joden en met hun hunker naar wereldoverheersing.’’
5. Beoordeling van het tweede middel
5.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
‘’De raadsman voert het woord overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde pleitnota, welke als in dit proces-verbaal geïnsereerd wordt beschouwd, waarbij dient te worden opgemerkt dat de voorzitter de raadsman tijdens het voordragen van zijn pleidooi heeft aangemaand zich te matigen, waarna de raadsman een gedeelte van zijn pleitnota niet heeft voorgedragen.’’.
5.2. Het middel gaat ervan uit, dat de raadsman ter terechtzitting van het Hof door de voorzitter is belet zijn pleitnota in haar geheel voor te dragen. Van dit laatste blijkt evenwel niet uit het proces-verbaal van die terechtzitting, dat — voor zover te dezen van belang — niets anders inhoudt dan hetgeen in 5.1 is weergegeven.
5.2. Het middel faalt derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag.
6. Beoordeling van het eerste, het derde en het vierde middel
6.1. Anders dan in het eerste middel wordt gesteld heeft het Hof, overwegende als weergegeven in 4.2 onder c, de telastelegging niet ‘’uitgebreid’’, maar de inhoud daarvan vastgesteld, nadat het tot het feitelijke en niet onbegrijpelijke oordeel was gekomen dat in de telastelegging zoals die in de inleidende dagvaarding is opgenomen, op de nader aangeduide plaats de woorden ‘’wegens hun ras en/of hun godsdienst en/of hun levensovertuiging’’ door een kennelijke omissie zijn weggevallen.
6.2. De in de toelichting op het eerste middel vervatte klacht, dat het boekje waarin de in de telastelegging weergegeven uitlatingen voorkomen, de Joden discrimineert als communisten, maar niet wegens hun ras en/of godsdienst en/of hun levensovertuiging, miskent dat de onderhavige strafzaak betrekking heeft op voormelde, op de bladzijden 30, 31 en 32 voorkomende uitlatingen, aan het karakter waarvan de overige inhoud of strekking van het boekje niet afdoet.
6.3. Het Hof heeft — anders dan het derde en het vierde middel aanvoeren — terecht geoordeeld dat de hiervoren onder 6.2 bedoelde uitlatingen het in het bewezen verklaarde vermelde beledigende karakter hebben, alsmede — in het bijzonder op grond van het onder 4.2 sub 2 genoemde proces-verbaal, voor zover als verklaring van de verdachte inhoudende ‘’Ik ken het door U genoemde boekje, getiteld ‘’Politieke Geheimen 1’’. ... Ik weet wat de inhoud van het boekje is. ... Het is mij bekend dat er anti-joodse uitlatingen in het boekje staan. Het gehele boekje is anti-joods.’’ — kunnen oordelen dat bewezen is dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de genoemde uitlatingen voormeld karakter hebben.
6.4. De middelen zijn dus ondeugdelijk.
7. Slotsom
Nu geen der middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
8. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de president Moons als voorzitter, de vice-president Van der Ven, en de raadsheren Bronkhorst, De Groot en De Waard, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en bij vervroeging uitgesproken op
10 september 1985.