Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Mr. W.J.J.M. Peters, advocaat te Cuijk, het volgende middel van cassatie voorgesteld:
[verdachte] voornoemd is in cassatie gegaan van voormeld arrest d.d. 21 mei 1984 van het Gerechtshof te Arnhem, omdat hij van mening is, dat hij per saldo niet geweigerd heeft, aan een bloedonderzoek mee te werken. Hij is vervolgens van mening, dat art. 33a, lid 3 van de Wegenverkeerswet aldus geïnterpreteerd dient te worden, dat van een weigering, om aan een bloedonderzoek mee te werken, geen sprake is, ook al heeft degene, aan wie het bevel gegeven is zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen, aanvankelijk vanwege omstandigheden wel geweigerd.
Ter beoordeling van de omstandigheden, die destijds een rol gespeeld hebben, wil [verdachte] de feiten hieronder in het kort herhalen:
Op 30 oktober 1982 om 02.50 uur zagen verbalisanten, dat de personenauto, waarin [verdachte] reed, aan de linkerzijde een defekte koplamp had. Daar het de verbalisanten niet mogelijk was het voertuig in te halen en de bestuurder een stop-teken te geven, bleven zij het volgen.
In de bebouwde kom van [woonplaats] stopte het voertuig op een parkeerterreintje voor het flatgebouw, waar [verdachte] woont. Aan de andere zijde van dit parkeerterreintje ligt het politieburo van [woonplaats] . De bestuurder stapte uit en de verbalisanten wezen hem op zijn defecte verlichting. Toen de adem van [verdachte] rook naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank, is een onderzoek ingesteld ingevolge art. 26 van de Wegenverkeerswet.
[verdachte] is derhalve niet aangehouden te Nederasselt, gemeente Heumen, zoals in het proces-verbaal van de terechtzitting van het Gerechtshof te Arnhem in de zakelijke weergave van de verklaring van [verdachte] is vastgelegd, na welke aanhouding [verdachte] zou zijn overgebracht naar het buro van politie te [woonplaats] , waar hij toestemming voor een bloedonderzoek geweigerd zou hebben, doch is in werkelijkheid aangehouden te [woonplaats] op het parkeerterrein tussen de woning van [verdachte] en het politieburo te [woonplaats] .
Einde oktober 1982 woonde [verdachte] weer samen met zijn ex-echtgenote, teneinde herstel van de huwelijksbetrekkingen te beproeven. Het is duidelijk, dat de verhoudingen tussen [verdachte] en diens ex-echtgenote op dat moment gevoelig lagen, reden waarom [verdachte] zijn ex-echtgenote wenste te waarschuwen, dat hij nog later thuis zou komen, omdat hij nog naar het politieburo moest. Gezien de omstandigheden lijkt dit een redelijke wens van [verdachte] . Dit klemt temeer omdat het op dat tijdstip reeds 01.50 uur was en de ex-echtgenote van [verdachte] reeds tevoren gebeld had, om hem te vragen, of hij naar huis wilde komen. Herhaald zij, dat [verdachte] toen voor het flatgebouw stond, waar hij woonde.
De ene verbalisant, die [verdachte] kende, zag de redelijkheid van het verzoek in en gaf [verdachte] toestemming, voormelde boodschappen door te geven aan zijn ex-echtgenote. Toen hij echter aan de deur van de flat stond, werd hij door de politie weer teruggehaald. Het is begrijpelijk, dat [verdachte] toen in lichte toorn ontstak en aanvankelijk zijn medewerking aan het onderzoek ingevolge art. 26 WVW weigerde.
Op het politieburo is blijkbaar over allerlei onderwerpen gediskussieerd. ‘’Hij lokte allerlei diskussies uit die het onderzoek ophielden.’’ Na deze diskussies wenste [verdachte] alsnog een blaas- en bloedproef. ‘’Hem is medegedeeld dat die kans voorbij was en proces-verbaal zou worden opgemaakt’’, aldus het proces-verbaal van de politie. Blijkbaar heeft [verdachte] vijftig minuten nodig gehad, om te bekoelen van de lichte toorn, waarin hij, zoals reeds eerder gesteld, was ontstoken, naar aanleiding van de aanvankelijke toestemming van de politie om zijn ex-echtgenote te waarschuwen en de daarop gevolgde weigering daarvan. Om 02.05 uur werd immers van [verdachte] gevorderd, mee te werken aan het onderzoek van uitgeademde lucht als bedoeld in art. 33 vierde lid van de WVW en om 02.55 uur werd [verdachte] reeds heengezonden.
Eenmaal bekoeld zijnde heeft hij om een ademtest en bloedonderzoek gevraagd. Dit wordt dan geweigerd door de politie, omdat deze beoordeelt, dat de kans voorbij is en dat het daarvoor op dat moment te laat is.
Dit is een oordeel van de politie, die een bepaalde uitleg geeft van de Wet.
De Wet vermeldt echter niet, dat de verdachte ‘’op eerste vordering’’ toestemming dient te verlenen aan een bloedonderzoek. De WVW schrijft in bepaalde artikelen wel voor, dat men tot bepaalde handelingen verplicht is ‘’op de eerste vordering’’ van de politie. Vergelijk art. 33 WVW, lid 1, lid 3, lid 4. Maar art. 33a, lid 3 legt aan de bestuurder wie is bevolen zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen, de algemene verplichting op, aan dit bevel gevolg te geven en zijn medewerking te verlenen. In dit artikel is op geen enkele wijze aangegeven, dat ‘’onmiddellijk’’ aan dit bevel gevolg gegeven dient te worden dan wel dat dit ‘’op eerste vordering’’ dient te geschieden. Blijkbaar heeft de wetgever enige mildheid willen betrachten bij de verplichte bloedproef.
Zo wordt in sommige landen waar men de verplichte bloedproef kent, deze zonodig doorgezet door middel van fysieke dwang. Bewust heeft de wetgever die fysieke dwang niet gewild en wellicht bewust heeft de wetgever, oog hebbende voor de situatie, waarin een verdachte van overtreding van art. 26 zich kan bevinden, zoals in het onderhavige geval, in de wettekst weggelaten, dat medewerking ‘’op eerste bevel’’ dient te geschieden.
Indien een bloedonderzoek wordt gedaan binnen een uur na de eerste blaastest, heeft de verdachte recht op een tweede bloedafname. Opvallend is, dat de heer [verdachte] binnen een uur (te 02.10 uur werd hij aangehouden) zelf de politie gevraagd heeft om een bloedonderzoek.
Het Gerechtshof is derhalve blijkbaar uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent het karakter van de verplichte bloedproef en heeft het gevoerde verweer verworpen op gronden welke die beslissing niet kunnen dragen.
In elk geval had het Gerechtshof bij de oplegging der straf dienen rekening te houden met vermindering van de schuld. Het arrest van het Gerechtshof zal niet in stand kunnen blijven.