Uitspraak
14 december 1984.
Hoge Raad
In deze zaak, die op 14 december 1984 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om een vordering tot onverschuldigde betaling die is ingesteld door de curator van Floritex B.V., Mr. Inne Geert Frederik Cath, tegen B.V. Heidam's Aannemingsbedrijf. De curator had de vordering ingesteld na de ontbinding van een overeenkomst tussen Heidam en Floritex, die op 9 juni 1980 was gesloten. Heidam had een bedrag van ƒ 300.000,-- aan Floritex overgemaakt, maar na de faillietverklaring van Floritex op 10 juni 1980, bleek dat slechts een deel van dit bedrag nog in de boedel aanwezig was. De curator vorderde de terugbetaling van het bedrag dat hij had ontvangen, met de wettelijke rente.
De Rechtbank te Amsterdam had op 10 februari 1982 de overeenkomst ontbonden en de curator veroordeeld tot betaling aan Heidam. Het Gerechtshof te Amsterdam bekrachtigde dit vonnis op 8 april 1983. De curator ging in cassatie, waarbij de Hoge Raad moest beoordelen of de vordering van Heidam voor verificatie in aanmerking kwam en of artikel 24 van de Faillissementswet van toepassing was. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van Heidam niet voor verificatie in aanmerking kwam, omdat de betaling van ƒ 300.000,-- onverschuldigd was, gezien de ontbinding van de overeenkomst met terugwerkende kracht.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de curator en oordeelde dat de curator in de kosten van het geding in cassatie werd veroordeeld. Dit arrest bevestigt de toepassing van de regels omtrent onverschuldigde betaling en de gevolgen van de ontbinding van overeenkomsten in faillissementssituaties.