ECLI:NL:HR:1984:AG4920

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 1984
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12318
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Snijders
  • J. Royer
  • M. Martens
  • W. van den Blink
  • A. Hermans
  • R. Ras
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en onverschuldigde betaling in het kader van curator en vordering

In deze zaak, die op 14 december 1984 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om een vordering tot onverschuldigde betaling die is ingesteld door de curator van Floritex B.V., Mr. Inne Geert Frederik Cath, tegen B.V. Heidam's Aannemingsbedrijf. De curator had de vordering ingesteld na de ontbinding van een overeenkomst tussen Heidam en Floritex, die op 9 juni 1980 was gesloten. Heidam had een bedrag van ƒ 300.000,-- aan Floritex overgemaakt, maar na de faillietverklaring van Floritex op 10 juni 1980, bleek dat slechts een deel van dit bedrag nog in de boedel aanwezig was. De curator vorderde de terugbetaling van het bedrag dat hij had ontvangen, met de wettelijke rente.

De Rechtbank te Amsterdam had op 10 februari 1982 de overeenkomst ontbonden en de curator veroordeeld tot betaling aan Heidam. Het Gerechtshof te Amsterdam bekrachtigde dit vonnis op 8 april 1983. De curator ging in cassatie, waarbij de Hoge Raad moest beoordelen of de vordering van Heidam voor verificatie in aanmerking kwam en of artikel 24 van de Faillissementswet van toepassing was. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van Heidam niet voor verificatie in aanmerking kwam, omdat de betaling van ƒ 300.000,-- onverschuldigd was, gezien de ontbinding van de overeenkomst met terugwerkende kracht.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de curator en oordeelde dat de curator in de kosten van het geding in cassatie werd veroordeeld. Dit arrest bevestigt de toepassing van de regels omtrent onverschuldigde betaling en de gevolgen van de ontbinding van overeenkomsten in faillissementssituaties.

Uitspraak

14 december 1984
Eerste Kamer
Nr. 12.318
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
Mr. Inne Geert Frederik Cath,
wonende te [woonplaats] ,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Floritex B.V.,
gevestigd te Diemen,
EISER tot cassatie,
advocaat: Mr. J.L.W. Sillevis Smitt,
t e g e n
B.V. Heidam's Aannemingsbedrijf (ook wel optredende onder de naam Bouwbedrijf Heidam B.V.),
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: Mr. R.M. Schutte.
1. Het geding in feitelijke instanties
Heidam heeft bij exploot van 15 januari 1981 eiser tot cassatie -hierna te noemen de curator -gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd dat
A. de tussen Heidam en Floritex op of omstreeks 9 juni 1980 tot stand gekomen overeenkomst zal worden ontbonden althans voor ontbonden zal worden verklaard;
B. de curator zal worden veroordeeld het door hem in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Floritex B.V. op 12 juni 1980 ontvangen bedrag van ƒ 300.000,-- terug te betalen aan Heidam, met de wettelijke rente daarover van 19 augustus 1980 tot de dag van uiteindelijke betaling.
Nadat de curator tegen die vordering verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij interlocutoir vonnis van 10 februari 1982 de tussen Heidam en Floritex op of omstreeks 9 juni 1980 tot stand gekomen overeenkomst ontbonden verklaard en de curator veroordeeld om aan Heidam te betalen de som van ƒ 11.550,40 met de wettelijke rente daarover sedert 19 augustus 1980, en alvorens verder te beslissen, een comparitie van partijen bepaald voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een vereniging.
Tegen dit vonnis heeft de curator hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 8 april 1983 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd en de zaak teruggewezen naar de Rechtbank te Amsterdam ter verdere afdoening en beslissing.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft de curator beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Heidam heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen bepleit door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Ten Kate strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan:
Tussen Heidam en Floritex is op 9 juni 1980 een overeenkomst gesloten krachtens welke Heidam een bedrag van ƒ 300.000,-- aan Floritex zou verstrekken, waartegenover Floritex zich verbond aan Heidam het recht van eerste koop met betrekking tot een aan Floritex in eigendom toebehorend pand aan de Verrijn Stuartweg 40 te Diemen te verlenen indien zij dat bedrag niet binnen een week zou hebben terugbetaald.
Bij vonnis van 10 juni 1980 is Floritex in staat van faillissement verklaard met benoeming van Mr. Cath tot curator.
Onbekend met het faillissement heeft Heidam op 12 juni 1980 het bedrag van ƒ 300.000,-- telefonisch doen overmaken op een bankrekening van Floritex. Vervolgens heeft de directeur van Floritex buiten medeweten en toestemming van de curator over gedeelten daarvan beschikt, zodat van het betaalde bedrag nog slechts ƒ 11.550,40 in de boedel aanwezig is.
Voormelde overeenkomst tussen Heidam en Floritex is bij het onder 1 vermelde vonnis van de Rechtbank van 10 februari 1982 – dat in zoverre in hoger beroep niet is bestreden – op vordering van Heidam wegens wanprestatie van Floritex ontbonden verklaard. Heidam heeft de voormelde ƒ 300.000,-- op grond van onverschuldigde betaling van de curator teruggevorderd.
3.2 De onderdelen a en b richten zich tegen 's Hofs oordeel dat deze vordering van Heidam niet voor verificatie in aanmerking komt en dat art. 24 F. daarop van toepassing is, zodat de boedel daarvoor aansprakelijk is, voor zover zij is gebaat. Die onderdelen falen.
De werking van het bepaalde in art. 1302 BW brengt mee dat tengevolge van de op 10 februari 1982 door de Rechtbank op de voet van die bepaling uitgesproken ontbinding van de op 9 juni 1980 tussen Heidam en Floritex gesloten overeenkomst aan de door Heidam op 12 juni 1980 ter nakoming van die overeenkomst verrichte betaling van ƒ 300.000,-- aan Floritex de rechtsgrond met terugwerkende kracht is komen te ontvallen. Derhalve heeft te gelden dat door deze betaling, op het tijdstip waarop zij werd verricht en ten belope van het betaalde bedrag, ten laste van Floritex een verbintenis uit onverschuldigde betaling jegens Heidam is ontstaan. Aangezien dat tijdstip is gelegen na de – op 10 juni 1980 uitgesproken – faillietverklaring van Floritex, is het Hof terecht tot zijn bovenomschreven oordeel gekomen.
Anders dan onderdeel a aanvoert doet aan het vorenoverwogene niet af dat ingevolge art. 20 F. zowel het betaalde bedrag als tevoren de daarmee voldane vordering tot de boedel hebben behoord. De vordering is immers door de betaling teniet gegaan, het voormelde bedrag is door de ontbinding onverschuldigd betaald gebleken en de terugwerkende kracht van de ontbinding – die in beginsel de rechtsgevolgen van de overeenkomst vanaf haar totstandkoming doet vervallen – is te dezen slechts van belang voor het voormelde ontvallen van de rechtsgrond aan de betaling vanaf het tijdstip waarop zij werd verricht.
Evenzeer faalt onderdeel b voor zover het betoogt dat art. 24 F. naar doel en strekking alleen van toepassing zou zijn op verbintenissen die door toedoen van de gefailleerde zijn ontstaan en dus niet op een verbintenis als de onderhavige. Bewoordingen noch ontstaansgeschiedenis van de bepaling bieden steun voor een zo beperkte uitleg ervan.
3.3 Onderdeel c gaat uit van een onjuiste veronderstelling en faalt mitsdien bij gebrek aan feitelijke grondslag.
3.4 Onderdeel d tenslotte stuit erop af, dat art. 128 F. alleen betrekking heeft op ten tijde van de faillietverklaring bestaande vorderingen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, welke tot aan deze uitspraak van de zijde van Heidam worden begroot op ƒ 306,30 aan verschotten en ƒ 1.700,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door Mrs. Snijders als voorzitter, Royer, Martens, Van den Blink en Hermans als raadsheren, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op
14 december 1984.