Uitspraak
Eerste Kamer
Req.nr. 6700
AT
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat Mr. E. van Staden ten Brink,
2. [verweerster 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: Mr. K.G.W. van Oven.
elid 1 BW gewend tot de Kantonrechter te 's-Gravenhage met het verzoek het tijdstip vast te stellen waarop de tussen hen als verhuurders en [verzoeker] als huurder, met betrekking tot de woonruimte, gelegen te [woonplaats] aan de [a-straat 1] , bestaande en door [verweerders] bij aangetekend schrijven van 12 mei 1980 tegen 1 december 1980 opgezegde huurovereenkomst zal eindigen, onder vaststelling van het tijdstip van ontruiming.
De beschikkingen van de Rechtbank zijn aan deze beschikking gehecht.
f400,-- ligt,
In haar beschikking van 22 februari 1984 heeft de Rechtbank vervolgens overwogen dat de inmiddels aangeboden woning, gelegen in [woonplaats] met een huurprijs van
f300,-- en als parterreflat goed bereikbaar, gelet op de eisen in verband met [verzoeker] 's gezondheidstoestand, zozeer voldoet aan de bovenbedoelde criteria dat de ligging van die woning in een "minder goede" buurt van ondergeschikt belang moet worden geacht. Met deze laatste overweging heeft de Rechtbank in de eerste plaats tot uitdrukking gebracht dat, nu aan de door haar in haar tussenbeschikking opgesomde criteria ruimschoots is voldaan - waarbij de Rechtbank kennelijk aan de huur en aan de bereikbaarheid heeft gedacht -, de minder goede buurt waarin die woning is gelegen, naar verhouding minder zwaar weegt. Voorts heeft de Rechtbank met de door haar tussen aanhalingstekens geplaatste woorden een "minder goede" buurt verworpen het betoog van [verzoeker] dat de woonsituatie ter plaatse van de aangeboden woning voor iemand als hij niet "ook maar enigszins aanvaardbaar is te achten" en dat "de woning die hij zou moeten verlaten in een van de beste en de woning die hem werd aangeboden in een van de slechtste locaties van [woonplaats] was gelegen". Aldus opgevat is de voormelde rechtsoverweging niet een onvoldoende weerlegging van hetgeen door [verzoeker] in dit verband is aangevoerd. Met name behoefde de Rechtbank bij haar afweging niet op de verdere details van de woonsituatie ter plaatse in te gaan. Evenmin behoefde de Rechtbank nader in te gaan op het belang van de woning voor de beroepsuitoefening van [verzoeker] , die het beroep uitoefent van bemiddelaar in Horecabedrijven, nu de Rechtbank in haar tussenbeschikking van 8 november 1982 had overwogen dat de beroepsuitoefening van [verzoeker] , die hij te zijnen huize verrichtte, bestond in administratieve werkzaamheden en het ontvangen van een enkele klant en de Rechtbank in haar beschikking van 22 februari 1984 kennelijk heeft aangenomen, dat [verzoeker] aan zijn betoog te dier zake geen andere feiten ten grondslag heeft gelegd dan dat het enkele feit dat de woning was gelegen in de z.g. " [wijk] ", tot gevolg zou hebben dat hij de risee van zijn vakgenoten zou zijn en dat aspirantkopers of verkopers zich niet tot hem zullen wenden.
ebedoelde passende woonruimte "ook in zoverre passend moet zijn, dat de huurder in staat moet zijn daarin ook zijn onderhuurders te huisvesten" kan noch in de tekst noch in de geschiedenis van deze bepaling steun worden gevonden.
elid 1, aanhef en onder 3°, het standpunt inneemt dat een door de verhuurder aangeboden woonruimte niet passend is en de rechter vervolgens van oordeel is dat de woonruimte wel passend is, moet het ervoor gehouden worden dat voldaan is aan het vereiste "dat de huurder andere passende woonruimte kan verkrijgen", ook al is de woning ten tijde van dat oordeel niet meer beschikbaar.
f350,— aan verschotten en
f1.700,-- voor salaris, op de voet van art. 57b Rv. te voldoen aan de griffier.
30 november 1984.