ECLI:NL:HR:1984:AG4866

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 1984
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12545
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Drion
  • J. Snijders
  • M. Martens
  • H. Hermans
  • W. Bloembergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van arrest Hof en niet-ontvankelijkheid van de Staat

In deze zaak gaat het om een incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een arrest van het Hof. De vordering is ingesteld door de Staat der Nederlanden, die zich op het standpunt stelde dat het arrest van het Hof, ondanks de vernietiging door de President van de Rechtbank, nog steeds werking had. De eiser, die in kort geding de Staat had gedagvaard, had eerder een uitspraak van de President gekregen die hem in het gelijk stelde. De Staat heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, maar het Hof heeft het vonnis van de President vernietigd en de gevraagde voorziening geweigerd. De eiser heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest van het Hof.

De Hoge Raad heeft de incidentele vordering van de Staat beoordeeld. De vordering was gericht op het verkrijgen van een uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het arrest van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat de Staat niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat de beslissing van het Hof, die de uitspraak van de President vernietigde, niet voor enige vorm van tenuitvoerlegging in aanmerking kwam. De Hoge Raad benadrukte dat de vernietiging van de uitspraak van de President met zich meebracht dat deze uitspraak haar werking had verloren, ongeacht het feit dat deze uitvoerbaar bij voorraad was verklaard.

De Hoge Raad verklaarde de Staat niet-ontvankelijk in zijn incidentele vordering en compenseerde de kosten van het incident, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. Dit arrest is gewezen op 28 september 1984 door de vice-president Drion, die als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Snijders, Martens, Hermans en Bloembergen.

Uitspraak

28 september 1984
Eerste Kamer
Nr. 12.545
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie, incidenteel verweerder,
advocaat: Mr. M.J. Mons,
t e g e n
De Staat der Nederlanden,
(Ministerie van Justitie),
waarvan de zetel is gevestigd te ’s-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie, incidenteel eiser,
advocaat: Mr. H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
[eiser] heeft bij exploot van 24 augustus 1983 onder meer de Staat in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Zwolle en gevorderd dat bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Staat zal worden veroordeeld zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van [eiser] , c.q. van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, zulks zolang als nog niet zal zijn beslist op het namens [eiser] ingediende herzieningsverzoek.
Nadat de Staat tegen die vordering verweer had gevoerd, heeft de President bij vonnis van 5 september 1983 de vordering toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Tegen dit vonnis heeft de Staat hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 12 maart 1984 heeft het Hof het vonnis van de President vernietigd en aan [eiser] de door hem gevraagde voorziening geweigerd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld, waarna de Staat bij incidentele conclusie — tevens conclusie van antwoord, strekkende tot verwerping van het beroep — heeft gevorderd het arrest van het Hof te Arnhem van 12 maart 1984 alsnog bij voorraad uitvoerbaar te verklaren, behoudens ten aanzien van de kosten. De cassatiedagvaarding en de conclusie houdende het incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
[eiser] heeft in het incident geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Ten Kate strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de Staat in zijn incidentele vordering.
3. Beoordeling van de incidentele vordering
3.1 De incidentele vordering van de Staat strekt ertoe het arrest van het Hof krachtens art. 405 Rv. alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Blijkens de stukken is de aanleiding tot deze vordering hierin gelegen dat [eiser] zich op het standpunt heeft gesteld dat de voorziening van de President, ondanks de vernietiging daarvan door het Hof, van kracht is gebleven, nu die voorziening wel, maar 's Hofs arrest niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en tegen 's Hofs arrest het onderhavige cassatieberoep is ingesteld. [eiser] heeft inmiddels een uitspraak van de President van de Rechtbank 's-Gravenhage uitgelokt, waarin zijn standpunt is aanvaard en voorts is overwogen dat het de Staat vrij staat bij de Hoge Raad een vordering krachtens art. 405 Rv. in te stellen teneinde te bereiken dat ‘’'s Hofs arrest alsnog werking behoudt gedurende de cassatieprocedure’’.
3.2 De Staat kan in zijn incidentele vordering niet worden ontvangen. Die beoogt immers uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring van een beslissing die uitsluitend inhoudt dat de uitspraak van de President, waarbij aan de Staat een verbod is opgelegd, wordt vernietigd en de gevraagde voorziening wordt geweigerd, welke vernietiging en weigering als zodanig naar hun aard niet voor enige vorm van tenuitvoerlegging in aanmerking komen. Aan het gevorderde bestaat ook in zoverre geen behoefte, dat de vernietiging van het door de President gegeven verbod tot gevolg heeft dat deze voorziening, zolang de appel-beslissing zelf niet is vernietigd, geacht moet worden haar werking te hebben verloren. Daaraan doet niet af dat zij uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. Uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring strekt er immers slechts toe te waarborgen dat tenuitvoerlegging mogelijk blijft ondanks een tegen de uitspraak ingesteld rechtsmiddel, zulks in verband met onder meer de door de rechter ten tijde van die uitspraak voorshands onvoldoende geachte kans van slagen van een zodanig rechtsmiddel. Wordt de bij voorraad uitvoerbaar verklaarde uitspraak vervolgens niettemin in appel vernietigd, dan ontstaat, in verband met de mogelijkheid dat ook deze vernietiging weer door cassatie haar kracht verliest, een nieuwe situatie, waarvoor in kort geding, zo al geen desbetreffende provisionele eis is ingesteld, een op die situatie afgestemde voorlopige voorziening kan worden gevraagd, te gronden op een afweging van de ten tijde van die nieuwe situatie over en weer bestaande belangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de Staat niet-ontvankelijk in zijn incidentele vordering;
compenseert de kosten van het incident in dier voege dat elke partij de hare draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Drion als voorzitter en de raadsheren Snijders, Martens, Hermans en Bloembergen, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Drion op
28 september 1984.