ECLI:NL:HR:1984:AG4853

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 augustus 1984
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
6754
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Drion
  • J. Royer
  • W. de Waard
  • A. Roelvink
  • J. Boekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Algemene Termijnenwet op de termijn van de Krankzinnigenwet

In deze zaak gaat het om de toepassing van de termijnbepalingen in de Krankzinnigenwet, specifiek artikel 35i lid 1, in combinatie met de Algemene Termijnenwet. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van verzoeker, die in bewaring was gesteld op basis van een vordering van de Officier van Justitie in het Arrondissement Utrecht. De vordering tot voortzetting van de inbewaringstelling werd op 23 mei 1984 ingediend, en de rechtbank heeft op 28 mei 1984 de voortzetting bevolen. Verzoeker heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad oordeelt dat de termijn van drie dagen, zoals bedoeld in de Krankzinnigenwet, niet begint te lopen op de dag van ontvangst van de vordering door de president van de rechtbank. Dit is in lijn met de gebruikelijke interpretatie van procesrechtelijke termijnen, waarbij de ontvangstdag niet wordt meegerekend. Daarnaast wordt vastgesteld dat indien de laatste dag van de termijn op een zaterdag, zondag of feestdag valt, de termijn niet automatisch wordt verlengd. De Hoge Raad concludeert dat de Algemene Termijnenwet van toepassing is op deze termijn, en dat er geen aanwijzingen zijn dat de wetgever deze termijn van de werking van de Algemene Termijnenwet heeft willen uitsluiten.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep van verzoeker, en bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechtbanken. De beschikking is openbaar uitgesproken door vice-president Drion, die de zitting leidde, samen met de andere raadsheren.

Uitspraak

31 augustus 1984
Eerste Kamer
Req.nr. 6754
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: Mr. J.A. van Keulen
1. Het geding in feitelijke instanties
De Officier van Justitie in het Arrondissement Utrecht heeft op 23 mei 1984 onder overlegging van een op 23 mei 1984 ontvangen geneeskundige verklaring, alsmede een verklaring van de burgemeester van de gemeente Zeist de voortzetting van de inbewaringstelling van verzoeker tot cassatie gevorderd.
Nadat de fungerend President verzoeker en de behandelend arts had gehoord, heeft hij bij beschikking van 28 mei 1984 de voortzetting van de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierequest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Ten Kate strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Voor zover het middel ervan uitgaat dat de in art. 35
i, eerste lid, tweede volzin, Krankzinnigenwet voorziene termijn van drie dagen reeds begint te lopen op de dag waarop de president van de rechtbank de vordering tot voortzetting van de inbewaringstelling heeft ontvangen, berust het op een onjuiste rechtsopvatting.
Nu noch de tekst van die bepaling noch de geschiedenis van haar totstandkoming enige aanwijzing voor het tegendeel bevat, moet — in overeenstemming met hetgeen in het algemeen voor processuele termijnen vanouds geldt — worden aangenomen dat deze dag niet wordt meegerekend bij de berekening van de termijn van drie dagen.
3.2 Het middel betoogt voorts dat, indien de laatste dag van de termijn van drie dagen valt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, de termijn niet wordt verlengd. Ook dit betoog faalt.
Het bepaalde in de Algemene termijnenwet is van toepassing op de onderhavige termijn, nu uit de tekst van voormelde bepaling der Krankzinnigenwet, noch uit de geschiedenis van haar totstandkoming blijkt dat de wetgever heeft beoogd de onderhavige termijn uit te sluiten van de werking van de Algemene Termijnenwet.
3.3 Uit het voorgaande volgt dat het middel niet tot cassatie kan leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gewezen door de vice-president Drion als voorzitter en de raadsheren Royer, De Waard, Roelvink en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Drion op
31 augustus 1984.