ECLI:NL:HR:1984:AG4808

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 mei 1984
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12 188
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J. Drion
  • H.J. Snijders
  • A. Martens
  • W. Bloembergen
  • A. Boekman
  • R. Ras
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legaat van bepaalde zaak; verbintenis tot levering van de zaak en omvang beroep op wanprestatie

In deze zaak gaat het om een geschil over een legaat van een bepaalde zaak en de verbintenis tot levering daarvan. Eiseres tot cassatie, wonende te [woonplaats], heeft de verwerende partijen gedagvaard voor de Rechtbank te Arnhem, waarbij zij vorderde dat de verwerende partijen gezamenlijk en ieder voor zich zouden worden veroordeeld tot het vergoeden van schade die zij had geleden door de verkoop van haar aan een derde gerelateerde woning. De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 16 april 1981 een comparitie van partijen gelast. De verwerende partijen hebben hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem, dat op 29 juni 1982 het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd en de vordering heeft afgewezen. Eiseres heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het Hof.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat bij legatering van een bepaalde zaak de eigendom daarvan van rechtswege op de legataris overgaat. De Hoge Raad oordeelt dat een dergelijk legaat slechts een verbintenis tot levering van de zaak in het leven roept. Dit oordeel is in lijn met de algemeen aanvaarde opvatting in de rechtspraktijk. De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing. Tevens worden de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van eiseres begroot op f. 2.443,05.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de juiste juridische kwalificatie van legaten en de gevolgen daarvan voor de betrokken partijen. De zaak illustreert ook de noodzaak voor een zorgvuldige behandeling van de middelen in cassatie, waarbij de Hoge Raad de eerdere oordelen van lagere rechters kritisch evalueert.

Uitspraak

11 mei 1984
Eerste Kamer
Nr. 12.188
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
wondende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: Mr. H.J. Snijders,
PD - HR 9/12/1982,
t e g e n
1. [verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
3. [verweerster 3],
wonende te [woonplaats].
VERWEERDERS in cassatie,
Advocaat: Mr. K.G.W. van Oven.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - [eiseres] - heeft bij exploot van 23 mei 1980 [verweerders] gedagvaard voor de Rechtbank te Arnhem en gevorderd dat [verweerders] gezamenlijk en ieder voor zich zullen worden veroordeeld tot het vergoeden van de schade, door [eiseres] geleden door buiten haar om het aan haar gerelateerde woonhuis aan de [a-straat 1] te [plaats] aan een derde te verkopen en in eigendom over te dragen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Nadat [verweerders] tegen die vordering verweer hadden gevoerd, heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 16 april 1981 een comparitie van partijen gelast tot het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een vereniging.
Tegen dit vonnis hebben [verweerders] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 29 juni 1982 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank vernietigd en de vordering alsnog afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerders] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen bepleit door hun advocaten.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Middel II onder 1 treft doel. Het Hof is ten onrechte ervan uitgegaan dat bij legatering van een bepaalde zaak de eigendom daarvan van rechtswege op de legataris overgaat. In overeenstemming met een reeds lang algemeen aanvaarde opvatting moet immers worden aangenomen dat een zodanig legaat slechts een verbintenis tot levering van de zaak in het leven roept. Daaraan kan niet afdoen dat de Hoge Raad in de vorige eeuw anders heeft geoordeeld en dat dit van belang kan zijn voor de gevolgen die moeten worden toegekend aan legaten die zo lang geleden zijn opengevallen dat zij onder invloed van die rechtspraak niet tot een leveringshandeling hebben geleid.
3.2 Het bovenstaande brengt, in verband met ’s Hofs vaststelling dat bij gebreke van enige overschrijving in de registers geen levering van het onderhavige recht van gebruik en bewoning heeft plaatsgevonden, mee dat het legaat nog moet worden nagekomen. Dit in aanmerking genomen, kan het beroep op wanprestatie dat in eerste aanleg door [eiseres] is gedaan, niet anders worden opgevat dan als mede omvattend een beroep op wanprestatie ter zake van de verbintenis tot nakoming van het legaat. Ook het derde middel treft derhalve in zoverre doel.
3.3 Uit het bovenstaande volgt dat ’s Hofs arrest niet in stand kan blijven en dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven. Uit het voorgaande vloeit voort dat de eerste appelgrief slaagt. ’s Hofs oordeel met betrekking tot de overige appelgrieven bouwen voort op zijn hiervoor onder 1 onjuist bevonden uitgangspunt; na verwijzing zullen deze grieven in dit licht dus opnieuw moeten worden bezien.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het bestreden arrest;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerders] in de kosten van het geding in cassatie tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op f. 2.443,05 waarvan te betalen
1. aan de deurwaarder G.Th. van der Velde te ’s-Gravenhage wegens dagvaardingskosten: f. 121,30,
2. aan de Griffier van de Hoge Raad der Nederlanden de ingevolge art. 863 Rv. in debet gestelde griffierechten ten bedrage van: f. 150,--,
3. aan de deurwaarder H. Hermans te ’s-Gravenhage, wegens afroepgelden ter rolle: f. 21,75,
4. aan de advocaat Mr. H.J. Snijders te ’s-Gravenhage: f. 2.150,--, waarvan f. 2000,-- voor salaris en f. 150,-- aan verschotten.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Drion als voorzitter en de raadsheren Snijders, Martens, Bloembergen en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op
11 mei 1984.