ECLI:NL:HR:1984:AG4783

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 1984
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12214
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Drion
  • J. Royer
  • W. van den Blink
  • A. Bloembergen
  • H. Boekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en recht op snipperdag voor religieuze feestdag

In deze zaak gaat het om de vraag of een werknemer recht heeft op een snipperdag voor de viering van een religieuze feestdag, in dit geval het Suikerfeest, en of het niet toekennen van deze snipperdag kan leiden tot een dringende reden voor ontslag op staande voet. De eiseres, een bedrijf, had de snipperdag van de verweerster, die op 12 augustus 1980 van het werk wegbleef, geweigerd. De verweerster had tijdig om deze vrije dag gevraagd, maar de werkgever stelde dat de afwezigheid van de werknemer op die dag ernstige schade aan het bedrijf zou toebrengen. De Rechtbank verwierp het beroep van de verweerster op een dringende reden voor ontslag, met de overweging dat werknemers van andere godsdiensten niet dezelfde rechten hebben als werknemers die christelijke feestdagen vieren. De Hoge Raad oordeelt echter dat het recht op godsdienstvrijheid en de mogelijkheid om snipperdagen op te nemen voor religieuze feestdagen niet mag worden beperkt op basis van de algemeen erkende christelijke feestdagen. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de Rechtbank en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt dat de aanwezigheid op het werk in redelijkheid niet kan worden verlangd van een werknemer die tijdig om een snipperdag heeft gevraagd, tenzij er ernstige bedrijfsbelangen in het geding zijn.

Uitspraak

30 maart 1984
Eerste Kamer
Nr. 12.214
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres] B.V. ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: Mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
[verweerster] , echtgenote van
[betrokkene 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: Mr. Y.H.M. Nijgh,
PD – Rb 18/9/1981.
1. Het geding in feitelijke instanties
Op 2 September 1980 heeft [verweerster] zich gewend tot de Kantonrechter te 's-Hertogenbosch met het verzoek [eiseres] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan [verweerster] van een bedrag van ƒ 1.147,27 netto ter zake achterstallig loon en tot doorbetaling van het aan [verweerster] toekomend loon à ƒ 1.147,27 netto per periode van 4 weken, gerekend vanaf 3 September 1980, met de wettelijke verhoging op grond van art. 1638q BW over het achterstallig loon, vermeerderd met de wettelijke rente over het achterstallig loon en wettelijke verhoging hierover vanaf de dag van het inleidend verzoekschrift tot aan de dag der algehele voldoening.
Nadat [eiseres] tegen die vordering verweer had gevoerd, heeft de Kantonrechter bij interlocutoir vonnis van 12 mei 1981 aan [verweerster] te bewijzen opgedragen dat haar voor 11 augustus 1980 een snipperdag door [eiseres] is verleend.
Tegen dit interlocutoir vonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Hertogenbosch.
Bij vonnis van 17 september 1982 heeft de Rechtbank het vonnis van de Kantonrechter vernietigd en de vordering van [verweerster] toegewezen.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen bepleit door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Mok strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
3. Beoordeling van het middel3.1 In deze procedure gaat het om de vraag of [verweerster] aan [eiseres] een dringende reden tot onmiddellijke beëindiging van haar arbeidsovereenkomst heeft gegeven door van het werk weg te blijven op 12 augustus 1980, op welke dag het Suikerfeest, een islamitische feestdag, viel. In cassatie moet er van worden uitgegaan dat [verweerster] voor deze dag een snipperdag had aangevraagd, maar dat - naar [eiseres] stelt - deze haar was geweigerd.
3.2 De Rechtbank heeft het beroep van [eiseres] op een door [verweerster] gegeven dringende reden voor ontslag verworpen op grond van haar oordeel dat [eiseres] de gevraagde snipperdag niet had mogen weigeren, waartoe de Rechtbank het volgende heeft overwogen:
"dat Mohammedaanse werknemers op hun heilige feestdagen in beginsel aanspraak hebben op een vrije dag - de eerbied, die in een verdraagzame maatschappij met godsdienstvrijheid, aan ieders godsdienstige opvattingen moet worden betuigd brengt zulks mee en van dat beginsel slechts onder bijzondere omstandigheden mag worden afgeweken - omstandigheden overeenkomstig de omstandigheden, waaronder op de erkende christelijke feestdagen ook wel eens gewerkt moet worden -".
De Hoge Raad begrijpt deze overweging aldus, dat naar de opvatting van de Rechtbank mohammedaanse werknemers er in beginsel recht op hebben, voor het vieren van hun godsdienstige feestdagen snipperdagen op te nemen, en dat hun die alleen geweigerd mogen worden op grond van dezelfde omstandigheden als die welke de werkgever ook het recht zouden geven van de werknemer te verlangen dat hij op een erkende christelijke feestdag op zijn werk aanwezig is.
3.3 Tegen deze opvatting keert zich het middel terecht. Wel is juist, dat ons recht niet toestaat onderscheid te maken tussen verschillende godsdiensten in die zin, dat de wens van een werknemer om voor de viering van een godsdienstige feestdag een snipperdag op te nemen, verschillend wordt gewaardeerd naar gelang van zijn godsdienst, maar dat brengt niet mee dat een snipperdag voor het vieren van een godsdienstige feestdag alleen zou mogen worden geweigerd op grond van omstandigheden die een werkgever het recht zouden geven van zijn werknemer arbeid te verlangen op een algemeen erkende christelijke feestdag. Bij laatstgenoemde feestdagen gaat het immers om feestdagen die door de Nederlandse samenleving zijn aanvaard als dagen waarop niet gewerkt behoeft te worden, ongeacht het geloof van de werknemer. Ook al hebben deze feestdagen hun oorsprong in het christelijke geloof, zij zijn tot algemeen aanvaarde vrije dagen geworden, die als zodanig gelden voor allen die aan de Nederlandse samenleving deelnemen, van welk geloof en van welke nationaliteit zij ook zijn.
Om deze reden kunnen de volgens andere godsdiensten geldende feestdagen niet met de algemeen erkende christelijke feestdagen op één lijn worden gesteld voor de beantwoording van de vraag of een werkgever bevoegd is op die andere feestdagen werkzaamheden te verlangen van individuele, naar de betreffende godsdienst levende, werknemers.
Echter zal - daargelaten specifieke regelingen in de arbeidsvoorwaarden - in de regel de aanwezigheid op het werk in redelijkheid niet kunnen worden verlangd van een werknemer die tijdig tevoren, onder opgaaf van redenen, toestemming voor het opnemen van een snipperdag heeft gevraagd voor de viering van een voor hem belangrijke godsdienstige feestdag. Dit zal anders kunnen zijn indien te verwachten valt dat de gang van zaken in het bedrijf van de werkgever ernstig zal worden geschaad door de afwezigheid van de betrokken werknemer op die dag. Of dit laatste afwijking van vorenbedoelde regel wettigt, zal naar de omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld.
3.4 Het vorenoverwogene brengt mee dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Na verwijzing zal alsnog moeten worden vastgesteld of, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, [verweerster] door op 12 augustus 1980 van het werk weg te blijven aan [eiseres] een dringende reden heeft gegeven om haar op staande voet te ontslaan. Daarvoor is in de gegeven situatie in ieder geval nodig dat komt vast te staan dat de door [verweerster] gevraagde snipperdag haar vóór 12 augustus 1980 is geweigerd, en dat [eiseres] - wanneer men uitgaat van het onder 3.3. overwogene - haar die snipperdag mocht weigeren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 17 september 1982;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
compenseert de kosten van het geding in cassatie in dier voege dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Drion als voorzitter en de raadsheren Royer, Van den Blink, Bloembergen en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op
30 maart 1984.