ECLI:NL:HR:1984:AG4748

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 1984
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12202
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J. Drion
  • A. Snijders
  • H. Royer
  • M. Martens
  • J. van den Blink
  • R. Ras
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor letsel van meerijder in niet voor vervoer bestemde laadruimte

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de bestuurder van een motorrijtuig voor letsel dat is opgelopen door een persoon die zonder medeweten van de bestuurder in de laadruimte van een bestelauto meerijdt. De Hoge Raad heeft op 27 januari 1984 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij de Bedrijfsvereniging voor Overheidsdiensten als eiseres tot cassatie optrad tegen de bestuurder, aangeduid als verweerder. De zaak is ontstaan na een ongeval waarbij de meerijder, [betrokkene 1], letsel opliep. De Bedrijfsvereniging vorderde schadevergoeding van de bestuurder, die het ongeval had veroorzaakt door zijn schuld. De Rechtbank te Utrecht had de vordering van de Bedrijfsvereniging afgewezen, en het Gerechtshof te Amsterdam bekrachtigde dit vonnis in hoger beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat de bestuurder niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schade die de meerijder had geleden, omdat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de meerijder in de laadruimte. Het Hof had terecht geconcludeerd dat het verkeersgedrag van de bestuurder geen onrechtmatige daad opleverde, aangezien hij niet hoefde te voorzien dat er mensen in de laadruimte aanwezig waren. De Hoge Raad verwierp het beroep van de Bedrijfsvereniging en veroordeelde hen in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt de grenzen van de aansprakelijkheid van bestuurders in situaties waarin zij niet op de hoogte zijn van de aanwezigheid van passagiers in niet voor vervoer bestemde ruimtes van voertuigen.

Uitspraak

27 januari 1984
Eerste Kamer
Nr. 12.202
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
BEDRIJFSVERENIGING VOOR OVERHEIDSDIENSTEN ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: Mr. J.L. de Wijkerslooth,
t e g e n
[verweerder] , wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie, advocaat: Mr. P. Mout.
1. Het geding in feitelijke instanties
De Bedrijfsvereniging heeft bij exploot van 31 mei 1979 [verweerder] gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht en gevorderd, dat [verweerder] , ter zake van door [betrokkene 1] opgelopen letsel bij een ongeval met een door [verweerder] bestuurde bestelauto, wordt veroordeeld tot betaling aan de Bedrijfsvereniging , voor door deze ingevolge het door [betrokkene 1] opgelopen letsel gedane uitkeringen, van f. 82.816,82, en tot vergoeding van nog in de toekomst ter zake te maken kosten.
Nadat [verweerder] tegen die vordering verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij vonnis van 25 februari 1981 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft de Bedrijfsvereniging hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam .
Bij arrest van 1 juli 1982 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.
Het vonnis van de Rechtbank en het arrest van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatieTegen het arrest van het Hof heeft de Bedrijfsvereniging beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen bepleit door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Ten Kate strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middelIn deze zaak is aan de orde de vraag van de aansprakelijkheid van de bestuurder van een motorrijtuig jegens degene die daarin meerijdt zonder dat de bestuurder dit weet, en die letsel oploopt ten gevolge van een door schuld van de bestuurder - in casu [verweerder] - veroorzaakt ongeluk met het motorrijtuig. In het gegeven geval ging het om het buiten medeweten van de bestuurder meerijden in de niet voor vervoer van personen bestemde en ingerichte laadruimte van een bestelauto.
Het Hof heeft de aansprakelijkheid van de bestuurder verworpen omdat het, ervan uitgaande dat deze niet heeft geweten van de aanwezigheid van mensen in de laadruimte van de bestelauto, voor hem het toebrengen van lichamelijk letsel aan de meerijder [betrokkene 1] niet voorzienbaar achtte, wat volgens het Hof meebrengt "dat het verkeersgedrag van [verweerder] jegens [betrokkene 1] geen onrechtmatige daad oplevert" (rechtsoverwegingen 12 en 13).
Het Hof heeft hiermee tot uitdrukking gebracht, dat [verweerder] niet bedacht hoefde te zijn op de aanwezigheid van mensen in de laadruimte van zijn auto, en in zijn verkeersgedrag dus ook niet met eventueel daaraan verbonden gevaren voor het welzijn van deze mensen rekening behoefde te houden.
Anders dan in onderdeel a wordt betoogd, heeft het Hof hieruit terecht de conclusie getrokken dat het onjuiste verkeersgedrag van [verweerder] tegenover [betrokkene 1] geen onrechtmatige daad opleverde.
Onderdeel b mist feitelijke grondslag. Aan het in de aanhef van rechtsoverweging 14 van 's Hofs arrest overwogene komt geen zelfstandige betekenis toe, als bedoeld in dit onderdeel.
4. BeslissingDe Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Bedrijfsvereniging in de kosten van het geding in cassatie, welke tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] worden begroot op f. 305,45 aan verschotten en f. 1.700,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Drion als voorzitter en de raadsheren Snijders, Royer,
Martens en Van den Blink, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op
27 januari 1984.