ECLI:NL:HR:1983:AW8731

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 augustus 1983
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21 857
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Vroom
  • Jansen
  • Van der Vorm
  • Van der Linde
  • Roelvink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over premieheffing volksverzekeringen en navorderingsaanslag

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof, waarin de belanghebbende, een zelfstandig ondernemer, in beroep ging tegen een aanslag in de premieheffing volksverzekeringen voor het jaar 1976. De belanghebbende had eerder een voorlopige aanslag ontvangen, maar na een ambtshalve vermindering door de inspecteur, ontving hij een formulier waarin werd aangegeven dat er geen aanslag in de premieheffing zou worden opgelegd. De inspecteur had echter een fout gemaakt bij de aanslagregeling, wat leidde tot een navorderingsaanslag. Het Hof oordeelde dat de inspecteur bevoegd was om de navorderingsaanslag op te leggen, ondanks de eerdere mededeling dat er geen aanslag zou volgen. De belanghebbende betwistte de rechtsgeldigheid van de aanslag en stelde dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat vergissingen van belastingplichtigen vaak leiden tot navorderingsaanslagen met verhogingen, terwijl fouten van de inspecteur niet dezelfde gevolgen hebben. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het Hof en verwierp het beroep van de belanghebbende, waarbij werd benadrukt dat ambtelijke vergissingen niet dezelfde gevolgen hoeven te hebben als fouten van belastingplichtigen.

Uitspraak

24 augustus 1983.
nr. 21.857
DG.
De Hoge Raad der Nederlanden,
Gezien het beroepschrift in cassatie van
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het Gerechtshof te
's-Gravenhagevan 6 augustus 1982 betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de premieheffing volksverzekeringen voor het jaar 1976;
Gezien de stukken;
Overwegende dat belanghebbende, aan wie een aanslag in de premieheffing volksverzekeringen voor het jaar 1976 is opgelegd naar een premie-inkomen van f 41.376, -- , na vergeefs bezwaar bij de Inspecteur van diens uitspraak in beroep is gekomen bij het Hof ;
Overwegende dat het Hof het volgende als vaststaande heeft aangemerkt:
"Belanghebbende is sinds 1970 zelfstandig ondernemer. Hij is gewend jaarlijks zowel voor de inkomstenbelasting als voor de premieheffing volksverzekeringen een voorlopige aanslag te krijgen, later gevolgd door een definitieve aanslag.
Ook voor het onderhavige jaar, 1976, is aan hem een voorlopige aanslag in de premieheffing volksverzekeringen opgelegd. Deze aanslag, gedagtekend 31 januari 1976, aanslagnummer 597 95 062 630, bedroeg f 3.378, --. De in maart 1978 ingediende aangifte voor de inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen over 1976 vermeldde een belastbaar inkomen voor de inkomstenbelasting van f 18.847, -- voor belanghebbende en f 18.273, -- voor diens echtgenote.
Bij de vaststelling van de aanslag in de inkomstenbelasting werden door de inspecteur enkele correcties aangebracht.
Deze aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van f 28.144, -- ten name van belanghebbende en f 10.882, -- ten name van diens echtgenote, is gedagtekend 31 mei 1979 en bereikte belanghebbende omstreeks die datum. Daarnaast ontving hij omstreeks 6 juni 1979 een per die datum gedagtekend formulier, waarop voor zover hier van belang in de kop is vermeld "premieheffing volksverzekeringen 1976" en "kennisgeving van ambtshalve vermindering" en vervolgens de tekst: ""De inspecteur der directe belastingen; gelet op de onder nummer 597 95 06.630 vastgestelde aanslag; besluit ambtshalve een vermindering te verlenen tot het in kolom 13 vermelde bedrag"". Daaronder is in een horizontale kolom achtereenvolgens vermeld (vakje 1 premie-inkomen) "000" (vakje 5 premie) "geen aanslag", (vakje 9 nieuw vastgesteld bedrag te betalen) "000" (vakje 11 eerder vastgesteld bedrag te betalen) "3378" en (vakje 13 verschil) "3378".
Belanghebbende heeft toen hij dit formulier ontving geen contact opgenomen met zijn belastingconsulent (de gemachtigde) . Het bewuste formulier is door het computercentrum te Apeldoorn aldus vervaardigd als gevolg van het feit dat bij de aanslagregeling op de elementennota - aan de hand waarvan de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing worden berekend - de rubriek premieheffing abusievelijk niet was ingevuld. Deze omissie bewerkstelligde dat het computerprogramma werd uitgevoerd dat behoort bij de situatie waarbij geen aanslag in de premieheffing volksverzekeringen wordt opgelegd; reeds opgelegde voorlopige aanslagen worden daarbij ambtshalve verminderd tot nihil. Bij de behandeling van het tegen de aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1976 gemaakte bezwaar kwam de inspecteur de gemaakte fout op het spoor en legde alsnog een (primitieve) aanslag in de premieheffing op tot een bedrag van f 5.646, --. Dit is de aanslag waarop het geschil betrekking heeft.";
Overwegende dat het Hof het geschil heeft omschreven als volgt:
"dat tussen partijen in geschil is of de aanslag rechtsgeldig aan belanghebbende is opgelegd, hetgeen belanghebbende betwist doch door de inspecteur staande wordt gehouden; dat de juistheid van het bedrag van de aanslag op zich zelf tussen partijen niet in geschil is; ";
Overwegende dat het Hof vervolgens heeft overwogen:
"dat partijen hun vorenomschreven standpunten doen steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in het beroepschrift, onderscheidenlijk het vertoogschrift, en in elks aandeel in de briefwisseling welke tussen het Hof en partijen heeft plaatsgehad naar aanleiding van de ter zitting door het Hof tot de Inspecteur gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, alsook wat belanghebbende betreft in de ter zitting door de gemachtigde van belanghebbende voorgedragen en aan het Hof overgelegde pleitnota, welke inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt;
dat partijen aan hun aldus gegeven uiteenzetting ter zitting verder geen andere argumenten hebben toegevoegd;";
Overwegende dat het Hof omtrent het geschil heeft overwogen :
"dat, naar de inspecteur heeft gesteld en aan het Hof ook uit eigen wetenschap bekend is, in gevallen waarin aangifte is gedaan voor de inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen en bij de aanslagregeling wordt vastgesteld dat geen aanslag in de premieheffing volksverzekeringen moet worden opgelegd, de inspecteurs zulks niet in een beschikking als bedoeld in artikel 12 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen plegen vast te stellen en indien in zulk een geval een voorlopige aanslag premieheffing is opgelegd volstaan met ambtshalve die aanslag te vernietigen;
dat aannemelijk is dat het in zodanige gevallen aan de belastingplichtige te zenden formulier qua vormgeving en tekst - uiteraard afgezien van de bedragen - gelijk is aan het sub factis omschreven formulier gedateerd 6 juni 1979, zoals ook in de rede ligt gelet op de aard van de in casu ter inspectie gemaakte fout en de dientengevolge door het computercentrum uitgevoerde bewerking;
dat in dit licht bezien het bedoelde formulier, gelet ook op de daarin voorkomende bewoordingen "geen aanslag", ook al was het naar de gebezigde formulering niet bedoeld als een beschikking in de zin van artikel 12 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, naar de vorm een ondubbelzinnige mededeling van de inspecteur was dat de voorlopige aanslag werd vernietigd omdat in het kader van de aanslagregeling was afgezien van het opleggen van een aanslag in de premieheffing volksverzekeringen, en door belanghebbende aldus kon en mocht worden opgevat;
dat dientengevolge, het de inspecteur, behoudens zijn bevoegdheid tot navordering, niet meer vrijstond alsnog aan belanghebbende een aanslag op te leggen;
dat in de omstandigheden van dit geval de inspecteur inderdaad bevoegd was tot navordering over te gaan en zich daarvan niet behoefde te laten weerhouden door het bepaalde in artikel 16, eerste lid, laatste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
dat immers de in deze volzin bedoelde uitzondering op de hoofdregel dat te weinig geheven belasting kan worden nagevorderd bedoeld is voor en geacht moet worden te zijn beperkt tot die gevallen waarin een aanslag, casu quo het achterwege laten van een aanslag, bij de belastingplichtige de indruk kan wekken te berusten op een - zij het mogelijk onjuiste - vaststelling van de elementen van de aanslag door de inspecteur en niet ziet op een geval als het onderhavige, waarin zonder enige denkbare reden werd medegedeeld dat was afgezien van het opleggen van een aanslag en het de belastingplichtige, die ruimschoots ondervinding had met de wijze van premieheffing van zelfstandige ondernemers, onmiddellijk duidelijk moet zijn geweest dat deze mededeling moest berusten op een in het kader van de aanslagregeling gemaakte schrijf - of typefout of een daarmede gelijk te stellen vergissing;
dat in de omstandigheden van dit geval ook geen beginselen van behoorlijk bestuur zich tegen navordering verzetten;
dat de inspecteur weliswaar naar de vorm geen navorderingsaanslag heeft opgelegd, doch dat dit niet wegneemt dat belanghebbende binnen de door de wet voor het opleggen van een navorderingsaanslag gestelde termijn de belastingafrekening heeft ontvangen welke na toezending van het meervermelde formulier nog mogelijk was;
dat daarom de onderhavige aanslag - hoewel hij in verband met de door de inspecteur gebezigde vorm voor wat betreft, de ertegen aan te wenden rechtsmiddelen als primitieve aanslag heeft te gelden - is aan te merken als een aanslag tot navordering, welke gelet op hetgeen hiervoor is overwogen terecht is opgelegd; ";
Overwegende dat het Hof op die gronden de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd;
Overwegende dat belanghebbende in cassatie het volgende aanvoert:
"Belanghebbende is van oordeel dat de bedoelde uitspraak niet in stand kan blijven wegens het schenden van artikel 11, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, luidende: ""De aanslag wordt vastgesteld door de Inspecteur"".
Het Hof heeft het besluit van de Inspecteur afgedaan na de overweging:
""Het bewuste formulier is door het computercentrum te Apeldoorn vervaardigd als gevolg van het feit dat bij de aanslagregeling op de elementennota - aan de hand waarvan de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing worden berekend -, de rubriek premieheffing abusievelijk niet was ingevuld"".
De computer legt de aanslag echter niet op volgens 'de Wet doch de Inspecteur.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat op de kennisgeving van ambtshalve vermindering de dato 6 juni 1979 staat vermeld dat de Inspecteur ambtshalve besluit geen aanslag op te leggen.
Voorts ontstaat er volgens belanghebbende en vele andere belastingplichtigen door het standpunt van het Hof een rechtsongelijkheid.
Immers, iedere vergissing van een belastingplichtige wordt veelal gevolgd door een navorderingsaanslag met verhoging, terwijl het steeds meer voorkomt dat vergissingen van de inspecteurs en belastingadministratie (computer) zonder meer worden gecorrigeerd.
Tevens merkt belanghebbende op, dat het Hof voorbij gaat aan het feit dat de voorlopige aanslag werd vernietigd omdat in het kader van de aanslagregeling was afgezien van het opleggen van een aanslag in de premieheffing volksverzekeringen, en dat het besluit van de Inspecteur om geen aanslag op te leggen in de vorm van een voor de belastingplichtige leesbaar formulier aan hem is kenbaar gemaakt.";
Overwegende dienaangaande:
dat, anders dan belanghebbende blijkens zijn eerste grieven meent, uit hetgeen het Hof als vaststaande heeft aangemerkt met betrekking tot de vervaardiging van het aan belanghebbende toegezonden formulier gedagtekend 6 juni 1979 niet kan worden afgeleid dat het Hof het op dat formulier medegedeelde niet als een besluit van de Inspecteur heeft aangemerkt;
dat belanghebbende, voor zover hij met zijn klacht over rechtsongelijkheid, welke zou voortvloeien uit het standpunt van het Hof, beoogt een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, miskent dat het gelijkheidsbeginsel wel inhoudt dat de ingezetenen door de overheid in gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld maar niet ertoe strekt dat ambtelijke vergissingen soortgelijke gevolgen behoren te hebben als tot navordering met verhoging leidende verzuimen welke ingezetenen begaan bij het nakomen van wettelijke verplichtingen zoals het doen van een juiste belastingaangifte;
dat belanghebbende dan ook ten onrechte klaagt over rechtsongelijkheid, nog daargelaten dat in cassatie niet kan worden ingegaan op de algemene beschouwingen van feitelijke aard welke in het beroepschrift aan de onderhavige klacht worden verbonden;
dat hetgeen belanghebbende verder in zijn beroepschrift te berde brengt evenmin doel treft aangezien het kennelijk berust op een verkeerde lezing van 's Hofs uitspraak;
Verwerpt het beroep.
Gedaan bij de Heren Vroom, Vice-President, Jansen, Van der Vorm, Van der Linde en Roelvink, Raden, en door de Vice-President voornoemd uitgesproken ter Raadkamer van de vier en twintigste augustus 1900 drie en tachtig, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van den Dries.