Een amendement Nr. 17 van de leden Scholten en Dijkman strekte ertoe de woorden "door hemzelf, door zijn echtgenoot, door een bloed- of aanverwant in de eerste graad of door een pleegkind" te doen vervallen. De toelichting luidde:
"Het verdient geen aanbeveling de belangen van iemand, die geen contractspartij is tegenover die van de zittende huurder te stellen, anders dan op basis van de bestaande jurisprudentie geschiedt, waarbij de bloed- en aanverwanten wel een rol kunnen spelen, maar dan gerelateerd aan het belang van de verhuurder als contractspartij " .
Een amendement Nr. 18 van dezelfde leden strekte ertoe in plaats van "gebruik" te lezen: eigen gebruik. Toelichting: "Hiermee wordt aangesloten bij de tekst van de Huurwet en de daarop gebaseerde jurisprudentie".
Beide amendementen zijn vervangen door één amendement (Nr. 57) van dezelfde leden en van dezelfde strekking. Dit is aangenomen (Handelingen II, 1978- 1979, blz. 5147).
In de memorie van antwoord (blz. 5) aan de Eerste Kamer wordt nog opgemerkt: "Met amendement 57 is bedoeld aan te sluiten bij de tekst van de Huurwet en de daarop gebaseerde jurisprudentie".
Een en ander wettigt de conclusie dat de term "eigen gebruik" in genoemde bepaling moet worden verstaan, voor zover hier van belang, in de zin die de Hoge Raad in zijn arrest van 5 november 1965, NJ 1966, 2, heeft toegekend aan de overeenkomstige term in art. 18 lid 2 sub d van de Huurwet. Dat betekent dat van eigen gebruik weliswaar sprake kan zijn als het persoonlijk gebruik van de betreffende woonruimte zal geschieden door een ander dan de verhuurder, maar dat zodanig gebruik slechts als eigen gebruik kan gelden als de verhuurder door de woonruimte aan die ander in gebruik te geven zijn eigen belang dient.
3.2 Onderdeel b faalt eveneens. Volgens de Rechtbank is van enig belang in de zin als zojuist aangegeven, niet gebleken, nu a) het belang dat [verzoeker] "als vader" wilde dienen, niet als eigen belang in bedoelde zin kan gelden en b) de omstandigheid dat [verzoeker] woonruimte te beperkt is geworden, niet in aanmerking kan worden genomen, nu hij deze omstandigheid zelf in het leven heeft geroepen. Deze redenering is, anders dan het onderdeel betoogt, niet innerlijk tegenstrijdig.
3.3 Onderdeel c, subonderdeel 1, is terecht voorgesteld.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de vraag of [verzoeker] het verhuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik, reeds daarom ontkennend moet worden beantwoord omdat hij de omstandigheid dat zijn eigen woonruimte te beperkt is geworden, "zelf in het leven heeft geroepen". Aldus oordelend heeft de Rechtbank de juiste betekenis van genoemd criterium - dringend nodig hebben voor eigen gebruik - miskend. Genoemde omstandigheid staat, anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, niet in de weg aan het oordeel dat [verzoeker] het verhuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik.
Wel kan die omstandigheid mede worden betrokken in de afweging die moet plaatsvinden ter beantwoording van de vraag of [verzoeker] het verhuurde zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik dat van hem, de belangen en behoeften van beide partijen naar billijkheid in aanmerking genomen, niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt verlengd. Aan een zodanige afweging - waarin alle omstandigheden van het geval dienen te worden betrokken - is de Rechtbank echter niet toegekomen. Zij heeft immers uitsluitend de grieven a (in cassatie niet van belang) en d (betreffende het dringend nodig hebben voor eigen gebruik) besproken en de overige grieven - waaronder grief e, die betrekking heeft op de belangenafweging - buiten behandeling gelaten.
3.4 Het vorenstaande brengt mee dat onderdeel c 2 en onderdeel d geen bespreking behoeven.
3.5 Na verwijzing zijn de grieven, met uitzondering van grief a, opnieuw aan het oordeel van de rechter onderworpen.