Uitspraak
Eerste Kamer
Nr. 12.147
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: Mr. W. Blackstone,
PD - HR 4/11/1982,
[verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
- (iv) [betrokkene 1] is naar links uitgeweken als reactie op het plotseling, met grote snelheid ("in een flits"), vlak voor zijn auto, gezien zijn rijrichting: van links naar rechts dwars de weg oversteken van een ree;
- (v) negentig meter voor de plaats van het ongeval stond aan de voor [betrokkene 1] rechterzijde van de weg een bord dat een gevaar aanduidt, vastgesteld in de bij het RW behorende bijlage II onder nr. 88 (overstekend groot wild).
Als reactie op de kritieke situatie waarin [betrokkene 1] door de plotseling vlak voor hem overstekende ree werd gebracht, heeft hij een uiterst gevaarlijke manoeuvre gemaakt: zich plotseling op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook begeven, en zulks op een smalle, drukke autoweg, vlak voor een naderende tegenligger. Uit de bestreden uitspraak, noch uit de stukken van het geding blijkt dat [verweerster] heeft aangevoerd dat in verband met de verkeerssituatie een andere, voor het overige verkeer minder gevaarlijke reactie - [eiser] heeft in dit verband zowel in prima als in appel gewezen op de mogelijkheid van remmen of uitwijken in de rechter berm - niet mogelijk was en blijkens zijn oordeel dat sprake was "van error in extremis aan de zijde van [betrokkene 1] " moet het Hof ervan zijn uitgegaan dat een dergelijke reactie mogelijk geweest was. Voorts is van belang dat [betrokkene 1] zijn gevaarlijke manoeuvre maakte kort nadat hij het gevarenbord nr. 88 was gepasseerd, welk bord hem ertoe verplichtte zich in te stellen op de mogelijkheid dat hij plotseling met vlak voor zijn auto overstekend groot wild zou worden geconfronteerd. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat [betrokkene 1] van zijn wijze van rijden - hoezeer zijn reactie op de plotselinge kritieke situatie menselijkerwijs ook begrijpelijk moge zijn - rechtens geen enkel verwijt valt te maken. Het Hof heeft dan ook ten onrechte aangenomen dat [betrokkene 1] ter zake van het ongeval geen schuld treft.
Blijkens ’s Hofs in zoverre in cassatie niet bestreden arrest was immers de enige nog te beslissen vraag of de voormelde reactie van [betrokkene 1] , wiens schuld aan het ongeval naar 's Hofs oordeel "in de rede" lag, aan [betrokkene 1] als schuld was aan te rekenen, gezien de acute gevaarssituatie, waarin hij door de overstekende ree werd gebracht. Die vraag moet blijkens het voren overwogene bevestigend worden beantwoord, zodat de tweede appelgrief van [eiser] doel treft en ook het vonnis van de Rechtbank waarbij [eiser] vordering tot schadevergoeding is afgewezen, moet worden vernietigd.
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 26 mei 1982;
vernietigt het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Groningen van 21 november 1980;
veroordeelt [verweerster] aan [eiser] te vergoeden de door hem ten gevolge van hoger bedoeld ongeval geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op f. 2.387,55 waarvan te betalen
1. aan de kandidaat-deurwaarder [betrokkene 2] te [vestigingsplaats] , waarnemende de praktijk van [betrokkene 3] , deurwaarder te [vestigingsplaats] , wegens dagvaardingskosten; f. 65,80,
2. aan de Griffier van de Hoge Raad der Nederlanden de ingevolge art. 863 Rv. in debet gestelde griffierechten ten bedrage van: f. 150, --,
3. aan de deurwaarder [betrokkene 4] te [vestigingsplaats] , wegens afroepgelden ter rolle; f. 21,75,
4. aan de advocaat Mr. W. Blackstone te 's-Gravenhage: f. 2.150,--, waarvan f. 2.000,-- voor salaris en f. 150,-- aan verschotten.
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, maar houdt de begroting van die kosten bij gebreke van de nodige gegevens aan totdat partijen de Hoge Raad die gegevens hebben verschaft;
bepaalt dat de zaak daartoe wederom zal worden uitgeroepen ter rolle van de Hoge Raad van 25 november 1983.
11 november 1983.