ECLI:NL:HR:1983:AG4662

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 1983
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
6161 rek.nr
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Ras
  • Snijders
  • Haardt
  • Royer
  • Martens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en de kwalificatie van een fietsenstalling als bedrijfsruimte

In deze zaak, die op 14 oktober 1983 door de Hoge Raad werd behandeld, ging het om een geschil tussen twee verzoekers en een verweerder over de huur van een ruimte die door de verzoekers aan de verweerder was verhuurd. De verweerder had de huur opgezegd en verzocht om de opzegging nietig te verklaren, stellende dat het ging om bedrijfsruimte in de zin van artikel 7A:1624 BW. De verzoekers voerden aan dat de verhuurde ruimte uitsluitend als fietsenstalling was bedoeld en niet als bedrijfsruimte. De Kantonrechter te Amsterdam had in eerste instantie de opzegging van de huur afgewezen en de huurovereenkomst verlengd. De Rechtbank te Amsterdam bekrachtigde deze beslissing in hoger beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte had vastgesteld dat de verhuurde ruimte als bedrijfsruimte kon worden gekwalificeerd. De Hoge Raad benadrukte dat voor de kwalificatie als bedrijfsruimte volgens artikel 7A:1624 BW vereist is dat de ruimte krachtens overeenkomst van huur en verhuur is bestemd voor de uitoefening van een kleinhandels- of ambachtsbedrijf. De Hoge Raad concludeerde dat de feiten niet voldoende steun boden voor de stelling dat de ruimte als zodanig was bestemd, en dat de beslissing van de Rechtbank niet in stand kon blijven. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.

Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de kwalificatie van huurcontracten en de voorwaarden waaronder een ruimte als bedrijfsruimte kan worden aangemerkt. De Hoge Raad verduidelijkte dat de instemming van de verhuurder met de bestemming van de ruimte cruciaal is voor de toepassing van de relevante wetgeving.

Uitspraak

14 oktober 1983
Eerste Kamer
Req.nr. 6161
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [verzoeker 1] ,
2. [verzoeker 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: Mr. J. Groen
,
t e g e n
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. P.A. Wackie Eijsten,
PD - Kt 30/3/1981
.
2. Het geding in cassatie.
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft [verzoekers] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierequest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Mok strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel.
Uit de bestreden beschikking blijkt dat [verzoekers] aan [verweerder] een ruimte met bijbehorende woning hebben verhuurd, waarvan [verzoekers] hebben gesteld dat zij uitsluitend wordt gebruikt als fietsenstalling en ook uitsluitend als zodanig is verhuurd, zoals in het oorspronkelijke huurcontract ook juist was vermeld, terwijl volgens hen in het huidige contract wel het woord "handel" is opgenomen, doch uitsluitend als een gevolg van een vergissing. De Rechtbank heeft deze stelling gepasseerd op de gronden: dat [verweerder] aan de overzijde van de straat een rijwiel- en bromfietshandel met reparatie-inrichting uitoefent, en in verband daarmee de onderhavige ruimte heeft gehuurd; dat het verschaffen van stallingsgelegenheid, indien daartoe de mogelijkheid bestaat, een zeker in de stad gewaardeerd onderdeel is van het dienstenpakket dat een rijwiel/bromfietshandelaar-reparateur zijn klanten kan aanbieden; dat een onder die omstandigheden geëxploiteerde rijwiel- en bromfietsenstalling geacht moet worden deel uit te maken van het door [verweerder] gevoerde kleinhandels- en ambachtsbedrijf, zodat de daarvoor bestemde ruimte voor de uitoefening van dit bedrijf van [verweerder] is bestemd, ongeacht of in deze ruimte zelf ook goederen worden geleverd en/of reparaties verricht en ongeacht het feit dat [verweerder] die ruimten niet van [verzoekers] , doch van anderen heeft gehuurd.
Tegen deze beslissing keert het middel zich terecht. Uit de feiten waarvan de Rechtbank blijkens het voorgaande is uitgegaan, vloeit niet voort dat is voldaan aan de in art. 1624 BW gestelde eis dat de onderhavige ruimte "krachtens overeenkomst van huur en verhuur is bestemd voor" de uitoefening van een kleinhandels- of ambachtsbedrijf. Daartoe is in een geval als het onderhavige nodig dat de huurovereenkomst insluit dat de verhuurder ermee ingestemd heeft dat de verhuurde ruimte wordt bestemd om te zamen met de andere door de huurder gebezigde ruimten als bedrijfsruimte te worden gebruikt. Een zodanige instemming kan eventueel worden afgeleid uit het feit dat de aard van de verhuurde ruimte meebrengt dat zij niet dan als een onderdeel van de gehele door de huurder geëxploiteerde bedrijfsruimte kan worden gezien. De Rechtbank heeft echter noch vastgesteld dat er een zodanige instemming van [verzoekers] was, noch dat het hier gaat om een ruimte van voormelde aard. De genoemde stelling van [verzoekers] is derhalve ten onrechte gepasseerd, zodat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
4. Beslissing.
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gewezen door de vice-president Ras als voorzitter en de raadsheren Snijders, Haardt, Royer en Martens, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op 14 oktober 1983.