ECLI:NL:HR:1983:AG4645

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 1983
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
6348 rek.nr
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Ras
  • A. Snijders
  • J. Royer
  • W. van den Blink
  • H. Bloembergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht bedrijfsruimte: consumptiekiosk als restaurant of cafébedrijf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 1983 uitspraak gedaan over de kwalificatie van een consumptiekiosk in het kader van het huurrecht. De zaak begon toen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Landbouw en Visserij en Staatsbosbeheer, in cassatie ging tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Alkmaar. De Kantonrechter had op 15 juli 1982 een verzoek van de verweerder, die de kiosk huurde, om de ontruimingstermijn te verlengen, buiten behandeling gelaten. De Rechtbank bekrachtigde deze beslissing op 23 december 1982, waarna de Staat in cassatie ging.

De Hoge Raad oordeelde dat de consumptiekiosk, die etenswaren en dranken aan het publiek verkocht via een open vensterruimte, moet worden aangemerkt als een restaurant of cafébedrijf in de zin van artikel 1624 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De Rechtbank had terecht geoordeeld dat de kiosk, die gelegenheid bood om de verkochte producten ter plaatse te gebruiken, onder deze definitie viel. De Hoge Raad benadrukte dat de wetgever niet alleen bedrijven die als restaurant of café worden aangeduid, maar ook tussenvormen of soortgelijke bedrijven onder deze regeling laat vallen.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de Staat en oordeelde dat de kosten van de procedure aan de zijde van de verweerder moesten worden vergoed. De uitspraak bevestigde de eerdere oordelen van de lagere rechters en verduidelijkte de toepassing van het huurrecht op consumptiekiosken.

Uitspraak

23 september 1983
Eerste Kamer
Req.nr. 6348
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN LANDBOUW EN VISSERIJ, STAATSBOSBEHEER),
gevestigd te ’s-Gravenhage,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: Mr. R.J.B. Boonekamp,
t e g e n
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. P. Garrestsen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Op 11 februari 1982 heeft [verweerder] zich gewend tot de Kantonrechter te Den Helder met het verzoek primair de termijn waarin de verplichting van verzoeker om na opzegging van de huur de kiosk " […] " op de [locatie] te [gemeente] te ontruimen, geschorst is, te verlengen tot één jaar, dat wil zeggen tot 1 januari 1983;
Subsidiair, indien de onderhavige kiosk is een onroerend goed waarop artikel 28c Huurwet niet van toepassing is, maar bedrijfsruimte is in de zin van artikel 1624 BW zulks vast te stellen in de uitspraak en daarbij te verklaren dat de huurovereenkomst welke partijen op 1 januari 1979 omtrent die kiosk met elkander sloten, geldig is tot 1 januari 1984.
Dit verzoek is ter terechtzitting gewijzigd in een voorwaardelijk verzoek tot verlenging van de termijn waarin de verplichting van [verweerder] om na opzegging van de huur de consumptiekiosk te ontruimen is geschorst voor het geval de onderhavige consumptiekiosk geen bedrijfsruimte is in de zin van artikel 1624 van het Burgerlijk Wetboek.
Nadat de Staat tegen dat verzoek verweer had gevoerd, heeft de Kantonrechter bij beschikking van 15 juli 1982 verstaan dat het verzoek van [verweerder] verder buiten behandeling dient te blijven.
Tegen deze beschikking heeft de Staat hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Alkmaar.
Bij beschikking van 23 december 1982 heeft de Rechtbank de beschikking van de Kantonrechter bekrachtigd.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft de Staat beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierequest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Moltmaker strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de verhuurde consumptiekiosk – welke naar de vaststelling van de Rechtbank krachtens de huurovereenkomst bestemd is en gebruikt wordt voor exploitatie als consumptiekiosk voor de verkoop aan het publiek van onder meer etenswaren en dranken – moet worden aangemerkt als een restaurant – of cafébedrijf in de zin van art. 1624 lid 2 BW.
Nu de Rechtbank kennelijk – anders dan het middel betoogt – heeft aangenomen dat gelegenheid wordt geboden de verkochte etenswaren en dranken ter plaatse te gebruiken geeft voormeld oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Blijkens de in de conclusie van het Openbaar Ministerie vermelde parlementaire geschiedenis vallen onder de omschrijving van restaurant – of cafébedrijf niet alleen bedrijven die naar het spraakgebruik als zodanig worden aangeduid, maar ook tussenvormen of soortgelijke bedrijven.
De strekking van artikel 1624 brengt mee dat dit in het bijzonder geldt voor bedrijven, waarbij tegen betaling rechtstreeks aan het publiek etenswaren en dranken worden verschaft, terwijl gelegenheid wordt geboden deze ter plaatse te gebruiken. Daaronder valt mede een consumptiekiosk van waaruit etenswaren en dranken aan het publiek worden verkocht.
3.2. De Rechtbank heeft voorts geoordeeld dat indien, zoals in het onderhavige geval, de wijze van bedrijfsuitoefening meebrengt, dat de voor het publiek bestemde ruimte niet gelegen is in het gebouw, maar direct daarvoor, terwijl het publiek vanuit het gebouw wordt bediend, een dergelijke wijze van bedrijfsuitoefening moet worden gelijkgesteld met die, waarbij de voor het publiek bestemde ruimte bestaat uit een lokaal.
De onderdelen 2
aen 2
bbestrijden dit oordeel met een betoog dat erop neerkomt dat in art. 1624 wordt geëist dat het daar bedoelde voor het publiek toegankelijk "lokaal" een besloten karakter draagt. Daaruit wordt in onderdeel 2
aafgeleid dat de Rechtbank nader had moeten aangeven welke voor de kiosk gelegen ruimte zij in haar voormelde overweging op het oog had, terwijl volgens onderdeel 2
bde aanwezigheid van een open of een door een luifel overdekte ruimte in elk geval niet voldoende is om aan die eis te voldoen.
Uit de in de conclusie van het Openbaar Ministerie geciteerde passage uit de memorie van antwoord (blz. 2) blijkt dat de wetgever met het vereiste van de aanwezigheid van een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van goederen of voor dienstverlening, gelet op de strekking van de wettelijke regeling welke zich richt op plaatsgebonden bedrijven, tot uitdrukking heeft gebracht dat er een verkooppunt ten opzichte van het publiek moet zijn. Het is derhalve niet juist als vereiste te stellen dat er een besloten lokaal of ruimte moet zijn.
Mitsdien falen de onderdelen 2
aen 2
b.
3.3. Naar de vaststelling van de Rechtbank worden bij de onderhavige consumptiekiosk de verlangde etenswaren en dranken vanuit het gebouwtje door een open vensterruimte aan het zich buiten het gebouwtje bevindende publiek aangereikt. Daarin ligt besloten dat de grond voor het gebouwtje voor het publiek toegankelijk is.
Een situatie als deze, die bij de totstandkoming van de wettelijke regeling klaarblijkelijk niet onder ogen is gezien, moet overeenkomstig de onder 3.2 vermelde strekking van die regeling op één lijn worden gesteld met het geval waarin zich in de verhuurde ruimte een voor het publiek toegankelijk lokaal in de zin van de onderhavige bepaling bevindt.
De onderdelen 2
c-
ftreffen derhalve geen doel.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Staat in de kosten op de voorziening in cassatie gevallen, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 125,-- aan verschotten en ƒ 1.700,-- voor salaris.
Deze beschikking is gewezen door de vice-president Ras als voorzitter en de raadsheren Snijders, Royer, Van den Blink en Bloembergen, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op
23 september 1983.