Uitspraak
6 december 1983.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 1983 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voor het in bezit hebben van een vuurwapen. Het Hof had het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 16 juni 1982 vernietigd en de verdachte veroordeeld. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, Mr. V. Kraal, verschillende middelen van cassatie heeft voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Remmelink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de bestreden uitspraak van het Hof niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof voldoende redenen had gegeven voor de verwerping van het verweer van de verdachte, dat het bewijsmateriaal onrechtmatig was verkregen. De Hoge Raad concludeerde dat de verbalisanten, op basis van hun ervaring en de omstandigheden ter plaatse, een redelijk vermoeden van schuld hadden kunnen afleiden.
De Hoge Raad heeft de verwerping van het beroep bevestigd en geoordeeld dat er geen grond aanwezig was voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad is daarmee een bevestiging van de eerdere veroordeling van de verdachte door het Hof, waarbij de strafoplegging in overeenstemming werd bevonden met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.