ECLI:NL:HR:1982:AG4418

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 1982
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11937
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Ras
  • A. Drion
  • J. Royer
  • W. van den Blink
  • A. Verburgh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht: Wanprestatie door overbewoning en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 1982 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Arbeiderswoningbouwvereniging als eiseres en een huurder als verweerder. De eiseres had de huurovereenkomst ontbonden willen zien wegens wanprestatie door overbewoning. De huurder had in de gehuurde woning aan de Kievitstraat nr. 13 te Baarn, die bestemd was voor vier personen, gedurende bepaalde perioden met tien personen gewoond. De Kantonrechter had de vordering van de eiseres afgewezen, waarna de Rechtbank in hoger beroep het vonnis van de Kantonrechter vernietigde en de vordering van de eiseres toewijsde. De huurder ging in verzet tegen dit verstekvonnis, wat leidde tot een complexe rechtsgang met meerdere tussenvonnissen en eindvonnissen. De Rechtbank oordeelde uiteindelijk dat de huurder zich niet had gedragen zoals een goed huurder betaamt, maar de Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank onvoldoende had onderbouwd dat de huurder door overbewoning wanprestatie had gepleegd. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank van 20 mei 1981 en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad verklaarde de eiseres niet ontvankelijk in haar cassatieberoep voor zover gericht tegen eerdere vonnissen van de Rechtbank.

Uitspraak

25 juni 1982
Eerste Kamer
Nr. 11.937
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
In de zaak van:
ARBEIDERSWONINGBOUWVERENIGING " [eiseres] ",
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: Jhr.Mr. J.L.R.A. Huydecoper
t e g e n
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. G.M.M. den Drijver,
PD - Rb 2/2/1979.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij inleidende dagvaarding heeft eiseres tot cassatie (verder aan te duiden als [eiseres] ) de verweerder in cassatie (verder aan te duiden als [verweerder] ) gedagvaard voor de Kantonrechter te Amersfoort en gevorderd de tussen partijen gesloten huurovereenkomst ontbonden te verklaren wegens door [verweerder] gepleegde wanprestatie en [verweerder] te veroordelen de door hem van [eiseres] gehuurde woning aan de Kievitstraat nr. 13 te Baarn te ontruimen.
Nadat [verweerder] tegen die vordering verweer had gevoerd en nadat de Kantonrechter bij tussenvonnis van 22 maart 1978 een comparitie van partijen had bevolen, welke compartitie op 4 april 1978 heeft plaatsgevonden, heeft de Kantonrechter bij eindvonnis van 19 april 1978 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] zich in hoger beroep voorzien bij de Rechtbank te Utrecht. Na tegen [verweerder] verstek te hebben verleend, heeft de Rechtbank bij vonnis van 1 november 1978 het vonnis van de Kantonrechter van 19 april 1978 vernietigd en de vordering van [eiseres] in hoofdzaak alsnog toegewezen. [verweerder] is tegen dit verstekvonnis bij exploit van 22 november 1978 in verzet gekomen en heeft zijnerzijds incidenteel appel tegen het vonnis van de Kantonrechter ingesteld. [eiseres] heeft hiertegen verweer gevoerd. Na bij tussenvonnis van 30 januari 1980 een comparitie van partijen te hebben bevolen - welke op 28 februari en 5 juni 1980 heeft plaatsgevonden - en bij tussenvonnis van 3 december 1980 nog nadere bij akte te verstrekken inlichtingen te hebben gevraagd, heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 20 mei 1981 in oppositie het verzet van [verweerder] tegen het vonnis van de Rechtbank van 1 november 1978 gegrond verklaard en in het incidenteel appel het vonnis van de Kantonrechter van 19 april 1978 in hoofdzaak bekrachtigd.
Het vonnis van de Rechtbank van 20 mei 1981 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de vonnissen van de Rechtbank van 30 januari 1980, 3 december 1980 en 20 mei 1981 heeft [eiseres] zich in cassatie voorzien. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen bepleit door hun advocaten.
De mondelinge conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het cassatiemiddel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
[verweerder] bewoont krachtens een met [eiseres] gesloten huurovereenkomst sedert omstreeks oktober 1977 een woning aan de Kievitstraat nr. 13 te Baarn, welke woning een woonkamer en drie slaapkamers bevat.
Het van de huurovereenkomst deel uitmakende huurreglement bepaalt in het tweede lid van artikel 5: "Huurder zal het gehuurde zelf bewonen en het gehuurde zonder schriftelijke toestemming van verhuurder geheel noch gedeeltelijk kosteloos noch tegen betaling in huur of gebruik afstaan aan personen die niet tot zijn gezinshuishouding behoren".
[verweerder] heeft drie van zijn zonen, namelijk [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , met hun echtgenotes en kinderen gedurende kortere of langere tijd, voor een gedeelte van de tijd gelijktijdig, behalve hemzelf en zijn vrouw in het gehuurde laten wonen, waardoor het voor vier personen bestemde pand gedurende bepaalde perioden door tien personen bewoond werd.
3.2 De Rechtbank is in haar eindvonnis van 20 mei 1981 tot de slotsom gekomen dat de vordering van [eiseres] tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming moet worden afgewezen. De Rechtbank baseerde dat oordeel op drie gronden:
A. [verweerder] heeft het tweede lid van artikel 5 van het huurreglement niet overtreden, omdat de zonen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met hun gezinnen geacht konden worden tot de gezinshuishouding van [verweerder] te behoren;
B. als de genoemde bepaling wel gedurende enige tijd overtreden is, is dat niet van voldoende gewicht om de ontruimingsvordering van [eiseres] te kunnen rechtvaardigen;
C. voor zover [eiseres] met het door haar gestelde bedoeld mocht hebben dat [verweerder] zich ook los van de overtreding van genoemde bepaling niet gedragen zou hebben zoals een goed huurder betaamt, heeft [eiseres] onvoldoende feiten gesteld die de vordering zouden kunnen dragen.
3.3 Het middel klaagt er in zijn onderdelen 1 tot en met 5 over dat de Rechtbank heeft geoordeeld dat [betrokkene 1] en diens gezin tot de gezinshuishouding van [verweerder] behoorden op de enkele grond dat [betrokkene 1] en diens gezin in oktober 1977 met [verweerder] meeverhuisd zijn van de Weteringstraat naar de Kievitstraat.
Aan het meeverhuizen van [betrokkene 1] en diens gezin naar het pand-in-kwestie heeft de Rechtbank een feitelijk vermoeden ontleend dat, nu zij niet alleen bij [verweerder] inwoonden in zijn huidige woning, maar dat ook reeds in zijn vorige woning deden, aangenomen mag worden dat zij in gezinsverband met hem samenleven en mitsdien tot zijn gezinshuishouding behoren in de zin van de genoemde bepaling tenzij het tegendeel is gebleken.
Dit oordeel is van feitelijke aard, niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
De onderdelen 1 tot en met 5 van het middel falen derhalve.
3.4 Het middel komt echter in zijn onderdelen 6, 7 en 8 terecht op tegen het hiervoor sub 3.2 onder C vermelde oordeel van de Rechtbank.
[eiseres] heeft enige malen in het geding bij Kantonrechter en Rechtbank - o.a. in haar Memorie van Grieven - gesteld dat zij met haar ontruimingsvordering niet zozeer wilde optreden tegen overtreding van een bepaling uit haar huurreglement, maar vooral tegen overbewoning en uitwoning van haar woningbestand. In dat verband heeft zij aangevoerd dat [verweerder] door het gehuurde regelmatig door tien in plaats van door vier personen te doen bewonen, zich aan dergelijke overbewoning schuldig maakte. Een dergelijke overbewoning kan wanprestatie in de zin van artikel 1302 van het Burgerlijk Wetboek opleveren, ook al zou het tweede lid van artikel 5 van het huurreglement niet zijn overtreden. Gezien de inhoud van de gedingstukken is derhalve onbegrijpelijk het oordeel van de Rechtbank dat [eiseres] niet voldoende feiten heeft gesteld om de conclusie te kunnen wettigen dat [verweerder] zich door overbewoning niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt.
3.5 Het vonnis van de Rechtbank van 20 mei 1981 zal mitsdien moeten worden vernietigd.
Nu tegen de vonnissen van de Rechtbank van 30 januari 1980 en 3 december 1980 geen cassatiemiddel is gericht, kan [eiseres] in haar beroep tegen die vonnissen niet worden ontvangen.
Na verwijzing zal moeten worden onderzocht of en in hoeverre het laten wonen door [verweerder] in het gehuurde van zijn zonen en hun gezinnen, los van het bepaalde in het tweede lid van artikel 5 van het huurreglement, met zich brengt dat [verweerder] zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt.
4 . Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiseres] niet ontvankelijk in haar cassatieberoep voor zover gericht tegen de vonnissen van de Rechtbank te Utrecht van 30 januari en 3 december 1980;
vernietigt het vonnis van die Rechtbank van 20 mei 1981;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
compenseert de kosten van het geding in cassatie zo dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Ras als voorzitter, de vice-president Drion en de raadsheren Royer, Van den Blink en Verburgh, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op
25 juni 1982.